4.1.2Beoordeling
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de OVC-gesprekken bij de beoordeling van de tenlastelegging kunnen worden betrokken.
Artikel 6 EVRM
Door het Landelijk Parket werd onder de naam Lech26 een strafrechtelijk onderzoek verricht naar de medeverdachte terzake van deelname aan een terroristische organisatie. Binnen dit onderzoek is met machtiging van de rechter-commissaris vertrouwelijke communicatie opgenomen die is gevoerd in de woning van de medeverdachte en de verdachte, aan de [adres] te [plaats] .
Op grond van artikel 126dd van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is door de zaaksofficier van justitie toestemming verleend om de informatie die verkregen is in het onderzoek 26Lech - in de vorm van de OVC’s - te gebruiken voor het onderhavige strafrechtelijk onderzoek.
De verdediging wenst consequenties te verbinden aan het ontbreken van de BOB-stukken uit onderzoek Lech 26. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 1 juni 2023 is het onderzoek op de terechtzitting in onderhavige zaak destijds voor onbepaalde tijd aangehouden. De rechtbank stelt vast dat noch op die zitting, noch in de tussenliggende periode vanaf de zitting van 1 juni 2023 tot onderhavige zitting van 7 maart 2025, noch op de inhoudelijke zitting van 7 maart 2025 er vanuit de verdediging een verzoek is gedaan met betrekking tot het voegen van de betreffende BOB-stukken , terwijl daartoe alle gelegenheid was. Nu de verdachte bijstand heeft is er, bij gebreke aan een dergelijk verzoek, geen sprake van schending van het recht op een eerlijk proces op grond van artikel 6 EVRM, ook omdat er anderszins geen aanwijzingen zijn dat de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheden niet rechtmatig is geweest.
Overigens blijkt uit het gepubliceerde vonnis van de medeverdachte van 28 juni 2024 - inzake de verdenking uit het Lech26 onderzoek- ook niet dat er sprake zou zijn van enig vormverzuim in dat strafrechtelijk onderzoek.
Conclusie:
Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde eerste en tweede gedachtestreepje ten aanzien van zoon [minderjarige 1]
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde opgenomen geweldshandelingen in het eerste en tweede gedachtestreepje - te weten de fysieke mishandeling - ten aanzien van zoon [minderjarige 1] niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde eerste en tweede gedachtestreepje ten aanzien van dochter [minderjarige 2]
Aan de verdachte is de periode van 17 januari 2023 tot 23 februari 2023 ten laste gelegd. Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat de onder feit 1 genoemde gedragingen en uitlatingen met betrekking tot [minderjarige 2] (ook onder het derde gedachtestreepje) uitsluitend zijn gebaseerd op de uitgewerkte OVC-gesprekken van 21 tot en met 23 januari 2023, aldus ook de officier van justitie in haar requisitoir.
De verdachte ontkent haar dochter te hebben geslagen. Dat er in het OVC-gesprek van 23 januari 2023 klapgeluiden en huilende kinderen te horen zijn, acht de rechtbank onvoldoende voor een bewezenverklaring. Het OVC-gesprek van 23 januari 2023 is juist een contra-indicatie voor het (mede)plegen van de fysieke mishandeling door de verdachte, omdat de verdachte daarin tegen de medeverdachte zegt
“ [medeverdachte] sla haar alsjeblieft niet meer. Het is genoeg”. Overige bewijsmiddelen op grond waarvan de fysieke mishandeling kan worden bewezen verklaard, ontbreken, zodat vrijspraak voor dit onderdeel dient te volgen.
Ten aanzien van het onder 1, derde gedachtestreepje ten laste gelegde ten aanzien van beide kinderen
Het kleinerend en/of denigrerend toespreken van kinderen kan onder omstandigheden psychische mishandeling opleveren op grond van artikel 300, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.). Het komt aan op de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze is verricht of gemaakt (vgl: ECLI:NL:GHDHA:2017:1539). De verdachte heeft niet betwist dat de woorden zoals opgenomen in het onder 1 ten laste gelegde zijn gezegd tegen de kinderen, te weten
verstandeloos, dieren, beesten, plaaggeesten en kwelduivels. Zij heeft daarover verklaard dat in haar cultuur deze woorden vaak niet letterlijk worden bedoeld. Op grond van de OVC-gesprekken van 21 t/m 23 januari 2023 en de vertaling daarvan kan worden vastgesteld dat de kinderen door de verdachte en de medeverdachte op een ongepaste manier worden toegesproken.
Artikel 300 lid 4 Sr spreekt evenwel over “
opzettelijke benadeling van de gezondheid”. De gebezigde uitlatingen zoals ten laste gelegd zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat daardoor psychische schade evident is. Verder bevinden zich geen stukken in het dossier op grond waarvan de rechtbank kan vaststellen dat er sprake is van benadeling van de psychische gezondheid van de kinderen op basis van de omstandigheid dat de verdachte haar kinderen heeft gekleineerd en denigrerend heeft toegesproken. Daarvoor ontbreekt objectief wettelijk bewijs. Zo zijn er geen rapportages over de psychische gesteldheid van de kinderen en gelet op de korte pleegperiode van 21 t/m 23 januari 2023 kan evenmin worden gesteld dat er sprake is geweest van een stelselmatig patroon. Ook de verklaring van [minderjarige 2] tijdens het studioverhoor op 1 maart 2023 biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat er sprake is van enig psychisch letsel. De verdachte wordt daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan integraal wordt vrijgesproken.
Nadere bewijsmotivering feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling, onder meer is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij/zij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De verdachte heeft verklaard dat de uitlatingen zoals opgenomen in het onder 2 ten laste gelegde niet letterlijk moeten worden genomen. Het was veel meer als een waarschuwing bedoeld. Uit de vertaling van het OVC-gesprek van 23 januari 2023 blijkt dat er wordt geschreeuwd tegen de kinderen, waarbij zowel door de verdachte als haar echtgenoot de in de tenlastelegging opgenomen akelige zinnen zijn gezegd. De inhoud van deze verwensingen van de verdachte en haar echtgenoot richting hun jonge kinderen van destijds respectievelijk acht en vijf jaar oud zijn dusdanig extreem dat de cultureel-sociale context en de Arabische taal-achtergrond van het gezin daarvoor geen enkele rechtvaardiging bieden. De door verdachte en medeverdachte gebruikte woorden, mede in onderlinge samenhang bezien, zijn naar objectieve maatstaven, als bedreigend aan te merken. Dat het gezin gehard zou zijn door de oorlogssituatie in [geboorteland] en hun verblijf in een vluchtelingenkamp, doet hieraan ook niet af. Naast de inhoud van de verbale uitlatingen zijn de omstandigheden waaronder deze zijn geuit ook van belang. Er werd in de woning door de verdachte en de medeverdachte geschreeuwd tegen de kinderen die gezien hun jonge leeftijd afhankelijk van hen zijn voor hun opvoeding en verzorging. Daarnaast heeft de medeverdachte [minderjarige 2] ook fysiek mishandeld. Gelet hierop heeft bij de kinderen de redelijke vrees kunnen ontstaan dat het misdrijf waarmee werd bedreigd ook zou worden gepleegd. En dat was ook de strekking van de verdachte en haar echtgenoot; de verdachte heeft verklaard dat - ingegeven door pedagogische motieven - dergelijke woorden worden gezegd om kinderen bang maken teneinde ze te bewegen iets na te laten. Daarmee staat vast dat de verdachte en haar medeverdachte ook het opzet hadden om vrees aan te jagen.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlatingen onder de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en een bedreiging met zware mishandeling van beide kinderen opleveren.
Nu uit het OVC-gesprek van 23 januari 2023 is komen vast te staan dat de bedreigingen in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen.