In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, aangeduid als [eiseres], heeft de huurovereenkomst met de huurder, aangeduid als [gedaagde], opgezegd wegens dringend eigen gebruik. De huurder is het niet eens met de opzegging en wil in de woning blijven wonen. De verhuurder heeft de kantonrechter verzocht om het tijdstip te bepalen waarop de woning moet worden ontruimd. De hypotheekverstrekker, ABN AMRO Bank, heeft aangedrongen op ontruiming omdat de huurovereenkomst in strijd is met een huurbeding in de hypotheekakte. De kantonrechter heeft de zaak besproken tijdens een zitting op 21 november 2024, waarbij beide partijen en hun gemachtigden aanwezig waren. Na de zitting is de zaak aangehouden om de partijen de kans te geven het geschil samen op te lossen, maar dit is niet gelukt. De kantonrechter heeft vervolgens de verhuurder in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen ter onderbouwing van de dringendheid van het eigen gebruik. De kantonrechter heeft benadrukt dat het aan de verhuurder is om aannemelijk te maken dat zij de woning dringend nodig heeft. De huurder heeft betwist dat er sprake is van dringend eigen gebruik en heeft aangegeven dat de verhuurder de woning mogelijk wil verkopen in onverhuurde staat. De kantonrechter heeft de verhuurder gevraagd om aanvullende informatie over haar financiële situatie en de positie van de bank, en heeft de zaak verwezen naar een rolzitting op 3 april 2025 voor de indiening van deze stukken.