Op 21 maart 2025 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam een mondelinge uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident tussen [bedrijf A] en [bedrijf B]. In de hoofdzaak vordert [bedrijf A] betaling van € 60.461,05 met rente, omdat [bedrijf B] volgens [bedrijf A] wanprestatie heeft gepleegd als huurder en onrechtmatig heeft gehandeld door een hennepkwekerij te exploiteren in het door [bedrijf A] verhuurde pand.
In het incident hebben [persoon B] en [persoon C] een beroep gedaan op de relatieve onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam, stellende dat de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verwezen moet worden, omdat het gehuurde in Geertruidenberg ligt. [bedrijf A] betwist dit en stelt dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is op grond van artikel 103 Rv.
De kantonrechter heeft het bevoegdheidsincident afgewezen. De rechter oordeelde dat op basis van artikel 99 Rv de rechtbank Rotterdam bevoegd is, omdat [bedrijf B] statutair gevestigd is in Barendrecht en de andere gedaagden in Ridderkerk en Barendrecht wonen, welke gemeenten onder het werkgebied van de rechtbank Rotterdam vallen. De proceskosten in het incident zijn voor rekening van [persoon B] en [persoon C], die ongelijk hebben gekregen. De zaak wordt inhoudelijk besproken op een latere zitting.