ECLI:NL:RBROT:2025:5037

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
11108890 CV EXPL 24-12897
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in huurgeschil tussen [bedrijf A] en [bedrijf B] met betrekking tot hennepkwekerij

Op 21 maart 2025 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam een mondelinge uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident tussen [bedrijf A] en [bedrijf B]. In de hoofdzaak vordert [bedrijf A] betaling van € 60.461,05 met rente, omdat [bedrijf B] volgens [bedrijf A] wanprestatie heeft gepleegd als huurder en onrechtmatig heeft gehandeld door een hennepkwekerij te exploiteren in het door [bedrijf A] verhuurde pand.

In het incident hebben [persoon B] en [persoon C] een beroep gedaan op de relatieve onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam, stellende dat de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verwezen moet worden, omdat het gehuurde in Geertruidenberg ligt. [bedrijf A] betwist dit en stelt dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is op grond van artikel 103 Rv.

De kantonrechter heeft het bevoegdheidsincident afgewezen. De rechter oordeelde dat op basis van artikel 99 Rv de rechtbank Rotterdam bevoegd is, omdat [bedrijf B] statutair gevestigd is in Barendrecht en de andere gedaagden in Ridderkerk en Barendrecht wonen, welke gemeenten onder het werkgebied van de rechtbank Rotterdam vallen. De proceskosten in het incident zijn voor rekening van [persoon B] en [persoon C], die ongelijk hebben gekregen. De zaak wordt inhoudelijk besproken op een latere zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11108890 CV EXPL 24-12897
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter op basis van artikel 29a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op 21 maart 2025
in de zaak van
[bedrijf A] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
gemachtigde: mr. D.M. Schouten-Hennen,
tegen

1.[bedrijf B] ,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. R.R. Raghoebir,

2. [persoon B] ,

woonplaats: [woonplaats 1] ,

3. [persoon C] ,

woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagden in de hoofdzaak, eisers in het incident,
gemachtigde: M.V. Karansingh LL.B.
De partijen worden ‘ [bedrijf A] ’, ‘ [bedrijf B] ’, ‘ [persoon B] ’ en ‘ [persoon C] ’ genoemd.
De kantonrechter is mr. M.C. van der Kolk.
Aanwezig zijn:
  • De heer [persoon D] namens [bedrijf A] , bijgestaan door mr. W. Bond-Stroek namens de gemachtigde;
  • De heer mr. J. Stoker namens de gemachtigde van [bedrijf B] ;
  • [persoon B] en zijn vader, [persoon C] en mr. G.C. Haulussy namens de gemachtigde.

1.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
1.1.
In de hoofdzaak eist [bedrijf A] betaling van € 60.461,05 met rente en om gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten (inclusief nakosten en beslagkosten) met rente. De reden daarvan is dat [bedrijf B] volgens [bedrijf A] heeft gewanpresteerd als huurder en onrechtmatig heeft gehandeld en de bestuurders [persoon B] en [persoon C] jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld door een hennepkwekerij te exploiteren in het door [bedrijf A] aan [bedrijf B] verhuurde bedrijfspand aan de [adres] in [vestigingsplaats 1] .
In het incident
1.2.
Op de voet van artikel 209 Rv wordt eerst beslist op het door [persoon B] en [persoon C] opgeworpen bevoegdheidsincident. [persoon B] en [persoon C] hebben een beroep gedaan op de relatieve onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam. Volgens [persoon B] en [persoon C] moet de zaak worden verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, omdat op grond van artikel 264 Rv uitsluitend de rechter bevoegd is binnen wiens rechtsgebied het gehuurde is gelegen. Dat is in dit geval in Geertruidenberg, welke gemeente onder het werkgebied van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda valt. [bedrijf A] is het daar niet mee eens en stelt zich op het standpunt dat de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, wel bevoegd is en wel op grond van artikel 103 Rv.
1.3.
De incidentele vordering wordt afgewezen. Op grond van artikel 99 Rv is in beginsel de rechter van de woonplaats van gedaagde bevoegd. [bedrijf B] is statutair gevestigd in Barendrecht en [persoon B] en [persoon C] wonen in Ridderkerk en Barendrecht. Deze gemeentes vallen onder het werkgebied van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam. De in artikel 103 Rv genoemde uitzondering voor huur van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW is niet van toepassing, omdat het in deze zaak om een bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW gaat. Ook artikel 264 Rv is niet van toepassing, omdat dit artikel ziet op verzoekschriftprocedures en deze zaak een dagvaardingsprocedure betreft. Op grond van artikel 99 en artikel 103 Rv is de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, enkel alternatief bevoegd vanwege het feit dat de bedrijfsruimte in Geertruidenberg is gelegen.
1.4.
De proceskosten in het incident komen voor rekening van [persoon B] en [persoon C] , omdat zij ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). Gelet op de beperkte omvang van het door [bedrijf A] in het incident gevoerde verweer begroot de kantonrechter deze kosten aan de kant van [bedrijf A] op € 407,50 aan salaris voor haar gemachtigde (0,5 punt × € 815,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 542,50. Hier kan nog een bedrag bijkomen als deze uitspraak wordt betekend.
In de hoofdzaak
1.5.
De zaak wordt inhoudelijk besproken op de zitting van 21 maart 2025 om 13:30 uur.
1.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

2.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
2.1.
wijst de incidentele eis van [persoon B] en [persoon C] af;
2.2.
veroordeelt [persoon B] en [persoon C] hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van [bedrijf A] worden begroot op € 542,50;
in de hoofdzaak
2.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit proces-verbaal is op 21 maart 2025 opgemaakt en ondertekend door de kantonrechter.
43416