ECLI:NL:RBROT:2025:5039

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
11465450 CV EXPL 24-32992
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst met laatste kans voor huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen Stichting Havensteder en [persoon A]. [persoon A] huurt sinds 12 juni 2015 een woning van Havensteder en heeft een huurachterstand opgebouwd. Havensteder vordert betaling van de achterstand en ontbinding van de huurovereenkomst. [persoon A] heeft de huur opgeschort vanwege vermeende gebreken in de woning, waaronder lekkages en schimmel, en heeft een tegeneis ingediend voor compensatie. De kantonrechter oordeelt dat [persoon A] geen geldige reden heeft om de huur op te schorten en krijgt een laatste kans om de ontbinding van de huurovereenkomst te voorkomen. [persoon A] moet binnen een maand een bedrag van € 4.837,29 aan Havensteder betalen, anders wordt de huurovereenkomst ontbonden. De kantonrechter houdt rekening met de belangen van de minderjarige kinderen van [persoon A], maar concludeert dat de huurachterstand ernstig genoeg is om ontbinding te rechtvaardigen. De tegeneis van [persoon A] wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11465450 CV EXPL 24-32992
datum uitspraak: 28 maart 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder A.H. Groenewegen, gerechtsdeurwaarder M.M.J. Hafkamp en gerechtsdeurwaarder J. Snoek,
tegen
[persoon A] ,
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Havensteder’ en ‘ [persoon A] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 20 december 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de mail van de zijde van Havensteder van 7 februari 2025, met een bijlage;
  • een nadere productie van Havensteder, overgelegd tijdens de zitting.
1.2.
Op 14 februari 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • mevrouw [persoon B] namens de gemachtigde van Havensteder;
  • [persoon A] .

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[persoon A] huurt vanaf 12 juni 2015 de woning aan de [adres] in Rotterdam van Havensteder. De huur is nu € 741,41 per maand. Er is een huurachterstand ontstaan. Havensteder eist dat [persoon A] die achterstand betaalt en dat de kantonrechter de huurovereenkomst ontbindt. [persoon A] is het niet eens met de eisen van Havensteder. Zij heeft de huur opgeschort, omdat zij vindt dat Havensteder eerst een aantal gebreken moet verhelpen. Vanwege lekkages en schimmel in de woning heeft haar zoon medische problemen gekregen. [persoon A] heeft daarom als tegeneis ingediend dat Havensteder daar een compensatie voor moet betalen.
Uitkomst: laatste kans voor [persoon A] ; de tegeneis wordt afgewezen
2.2.
[persoon A] heeft geen geldige reden om de huur op te schorten en krijgt nog een laatste kans om de ontbinding van de huurovereenkomst te voorkomen (artikel 7:280 BW). [persoon A] moet binnen een maand alle bedragen uit dit vonnis aan Havensteder betalen. Alleen dan zal haar huurovereenkomst met Havensteder niet worden ontbonden. De tegeneis van [persoon A] wordt afgewezen. Hierna wordt toegelicht waarom.
[persoon A] mocht de huur niet opschorten en moet € 4.837,29 betalen
2.3.
Havensteder heeft niet weersproken dat er gebreken verholpen moeten worden. Zij wil onder meer werkzaamheden aan de keuken en badkamer uitvoeren, maar stelt dat zij door [persoon A] wordt belemmerd en het werk daardoor niet kan (laten) uitvoeren. [persoon A] weigert om medewerking te verlenen aan de door Havensteder aangekondigde werkzaamheden aan de keuken en badkamer, omdat zij vindt dat Havensteder een nooddouche voor haar in de tuin moet zetten waar zij tijdens de werkzaamheden aan de badkamer gebruik van kan maken. Dit is voor haar erg belangrijk vanwege de verzorging van haar vijf kinderen en haar werk in de zorg, waarbij zij veel contact heeft met kwetsbare personen.
2.4.
Tijdens de zitting heeft Havensteder toegezegd dat de werkzaamheden in maximaal vijf werkdagen kunnen worden afgerond en dat [persoon A] tijdens de werkzaamheden altijd toegang zal hebben tot stromend water in de woning. Meer dan dit, mag [persoon A] niet van Havensteder verwachten. Het plaatsen van een nooddouche is niet de verantwoordelijkheid van Havensteder en als [persoon A] dit toch graag wil, moet zij daar zelf voor zorgen. Havensteder valt dan ook niet te verwijten dat de gebreken in de woning tot op heden niet zijn verholpen, nu de aanpak daarvan door [persoon A] zelf wordt belemmerd. Het is daarom ook niet gerechtvaardigd dat [persoon A] een deel van de huur, zelfs een groot deel van de huurbetalingsverplichtingen vanaf april 2024, heeft opgeschort.
2.5.
[persoon A] wordt veroordeeld om € 4.837,29 aan Havensteder te betalen volgens het overzicht dat Havensteder tijdens de zitting heeft overgelegd. [persoon A] heeft wel gezegd dat dit bedrag mogelijk niet klopt, maar zij heeft niet toegelicht of onderbouwd waarom zij dat vindt. Het voornoemde bedrag bestaat uit de huur tot en met februari 2025, rente en incassokosten verminderd met de betalingen die [persoon A] heeft gedaan. Aan incassokosten wordt € 255,73 toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De rente wordt toegewezen, omdat Havensteder genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [persoon A] dat niet heeft betwist. Daarom zit in het totale bedrag dat [persoon A] aan Havensteder moet betalen de rente van € 19,57 die Havensteder heeft berekend tot de dag van dagvaarding.
Laatste kans
2.6.
Alleen als [persoon A] binnen een maand alle bedragen uit dit vonnis aan Havensteder betaalt, blijft de huurovereenkomst bestaan. Doet zij dit niet, dan wordt de huurovereenkomst ontbonden en moet [persoon A] de woning ontruimen. De reden van ontbinding is in dat geval dat [persoon A] verplicht was om de huur op tijd te betalen en dat niet heeft gedaan (artikel 6:265 BW). De huurachterstand is ernstig genoeg om de huurovereenkomst te beëindigen. Dat is meestal zo bij een achterstand van meer dan drie maanden en in dit geval gaat het om een achterstand van zes maanden. De kantonrechter heeft daarbij ook rekening gehouden met het feit dat [persoon A] met minderjarige kinderen in het gehuurde woont. Volgens artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) moet bij een beslissing als deze, die ook gevolgen heeft voor (minderjarige) kinderen, het belang van het kind een eerste overweging zijn. De kantonrechter begrijpt dat een ontruiming voor de kinderen ingrijpend is, maar vanwege de hoogte van de huurachterstand wordt de huurovereenkomst – als niet tijdig wordt betaald - toch ontbonden. Daarbij is ook van belang dat niet is gesteld (en is ook niet gebleken) dat de kinderen door een eventuele ontruiming in een schrijnende woonsituatie terecht komen.
2.7.
De kantonrechter heeft ook rekening gehouden met de omstandigheid dat op grond van artikel 2 Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening eiseres verplicht is om melding te doen bij de gemeente van de huurachterstand. Deze melding moet minimaal twee maanden voor de dagvaarding zijn gedaan. De huurder moet immers daadwerkelijk de kans hebben gehad om met schuldhulpverlening te beginnen. Uit de stukken blijkt dat de melding te laat is gedaan, maar de kantonrechter vindt dit in dit geval geen reden om de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst af te wijzen, omdat [persoon A] heeft gezegd dat zij het openstaande bedrag aan huurachterstand kan betalen en er in dat opzicht dus geen sprake is van schuldenproblematiek.
2.8.
Als [persoon A] niet op tijd betaalt en de huurovereenkomst wordt ontbonden, moet zij de woning met al haar spullen verlaten. De ontruimingstermijn wordt daarbij bepaald op twee maanden na betekening van het vonnis. De kantonrechter bepaalt deze langere ontruimingstermijn vanwege de aanwezigheid van de minderjarige kinderen. Tot en met de dag van de ontruiming moet [persoon A] een gebruiksvergoeding van € 741,41 per maand betalen (artikel 7:225 BW). Havensteder heeft niet uitgelegd waarom [persoon A] een vergoeding moet betalen voor de rest van die maand. Voor het verhogen van de gebruiksvergoeding gelden dezelfde regels (artikel 7:248 BW) als voor het verhogen van de huur.
Geen oneerlijke bepalingen
2.9.
De kantonrechter heeft onderzocht of er oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor de beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
De tegeneis wordt afgewezen
2.10.
Aangezien het niet Havensteder maar [persoon A] te verwijten valt dat de gebreken nog niet zijn verholpen, is er geen reden waarom Havensteder een schadevergoeding of compensatie aan [persoon A] moet betalen. De tegeneis, die overigens ook onvoldoende onderbouwd is, wordt daarom afgewezen.
[persoon A] moet de proceskosten betalen
2.11.
De proceskosten komen zowel in conventie als in reconventie voor rekening van [persoon A] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv).
2.12.
In conventie begroot de kantonrechter de kosten die [persoon A] aan Havensteder moet betalen op € 136,72 aan dagvaardingskosten, € 496,- aan griffierecht, € 542,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 271,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.309,72. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. In reconventie begroot de kantonrechter de kosten op nihil, omdat de tegeneis voortvloeit uit het verweer in conventie en er geen afzonderlijke proceshandelingen zijn verricht.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Havensteder dat eist en [persoon A] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [persoon A] om aan Havensteder te betalen € 4.837,29 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over de hoofdsom die na iedere wijziging vanaf de dag van dagvaarding heeft opengestaan tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, die aan de kant van Havensteder worden begroot op € 1.309,72;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af;
en, als [persoon A] niet binnen een maand na de datum van dit vonnis alle bedragen die worden genoemd in 3.1 en 3.2 aan Havensteder betaalt:
3.5.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [persoon A] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] in Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [persoon A] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Havensteder te stellen;
3.6.
veroordeelt [persoon A] om vanaf maart 2025 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan Havensteder te betalen € 741,41 per maand met de verhoging die is toegestaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
43416