ECLI:NL:RBROT:2025:5045

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
11296509 CV EXPL 24-22577
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde factuur en tegeneis wegens wanprestatie

In deze zaak vordert [bedrijf A] betaling van een onbetaalde factuur van € 363,- van [persoon B]. De factuur betreft boekhoudkundige werkzaamheden die [bedrijf A] voor [persoon B] heeft verricht. [persoon B] erkent de overeenkomst, maar stelt dat [bedrijf A] de opdracht niet volledig heeft uitgevoerd, waardoor zij de betaling heeft opgeschort. De kantonrechter heeft op 25 februari 2025 een zitting gehouden, maar [bedrijf A] was niet vertegenwoordigd. De heer [persoon C], vennoot van [bedrijf A], heeft zich afgemeld vanwege medische redenen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen partijen niet schriftelijk is vastgelegd en dat er onduidelijkheid bestaat over de gemaakte afspraken. [persoon B] heeft gesteld dat [bedrijf A] niet tijdig de benodigde stukken heeft aangeleverd voor haar hypotheekaanvraag, wat heeft geleid tot het inschakelen van een andere boekhouder. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [bedrijf A] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat [persoon B] het factuurbedrag nog moet betalen. De vordering van [bedrijf A] is afgewezen, evenals de bijkomende kosten.

Daarnaast heeft [persoon B] een tegeneis ingesteld, maar ook deze is afgewezen omdat zij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de gestelde schade. De proceskosten zijn toegewezen aan [persoon B] in de conventie en aan [bedrijf A] in de reconventie. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11296509 CV EXPL 24-22577
datum uitspraak: 4 april 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[bedrijf A],
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarders H.P.A. van Beest, mr. M.P.A. Knol en D.J. Vermeulen,
tegen
[persoon B] ,
die handelt onder de naam
[bedrijf B] ,
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. D. Vakufac.
De partijen worden hierna ‘ [bedrijf A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 september 2024, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen.
1.2.
Op 25 februari 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren [persoon B] en mr. Vakufac aanwezig. Namens [bedrijf A] is niemand verschenen. De heer [persoon C] , vennoot van [bedrijf A] , heeft zich voorafgaand aan de zitting afgemeld vanwege medische redenen. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een medische verklaring over te leggen, waardoor de kantonrechter geen aanleiding zag om een nieuwe zitting te plannen en een vonnisdatum heeft bepaald.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[bedrijf A] eist in deze zaak betaling van € 363,- met bijkomende kosten. Daarvoor heeft zij het volgende aangevoerd.
2.1.1.
Tussen partijen is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen uit hoofde waarvan [bedrijf A] boekhoudkundige werkzaamheden voor [persoon B] heeft verricht. Op 14 november 2022 heeft [bedrijf A] € 363,- bij [persoon B] in rekening gebracht, maar [persoon B] heeft de factuur niet betaald. Naast dit bedrag is [persoon B] daarom ook bijkomende kosten verschuldigd geworden, aldus [bedrijf A] .
2.2.
[persoon B] is het niet eens met deze eisen. Zij erkent dat de partijen een overeenkomst met elkaar hebben gesloten, maar [bedrijf A] heeft de opdracht niet volledig uitgevoerd. [persoon B] heeft de betaling van de factuur daarom opgeschort. Nadat de heer [persoon C] meerdere keren uitstel heeft gevraagd voor het aanleveren van de stukken die [persoon B] nodig had voor een hypotheekaanvraag, wilde zij niet langer wachten en heeft zij een andere boekhouder/accountant ingeschakeld. Zij vindt dat [bedrijf A] de kosten daarvan moet vergoeden. [persoon B] heeft daarom een tegeneis ingesteld die er toe strekt dat [bedrijf A] € 363,- met bijkomende kosten aan haar moet betalen.
2.3.
Op de stellingen van de partijen zal hierna, voor zover dat van belang is voor de beoordeling, verder worden ingegaan.
Uitkomst
2.4.
Zowel de eisen van [bedrijf A] als de tegeneis van [persoon B] worden afgewezen. Hierna wordt toegelicht waarom.
[persoon B] hoeft de factuur van [bedrijf A] niet te betalen
2.5.
[bedrijf A] beroept zich op nakoming van de opdrachtovereenkomst. Voor zover niet vast komt te staan dat van een opdrachtovereenkomst sprake was, baseert [bedrijf A] haar vordering op ongerechtvaardigde verrijking.
2.6.
Vast staat dat de partijen een overeenkomst van opdracht met elkaar hebben gesloten, maar zij zijn het niet eens over de gemaakte afspraken. De overeenkomst is niet schriftelijk vastgelegd. Volgens [bedrijf A] is afgesproken dat [bedrijf A] de administratie van [persoon B] zou verwerken zodat bepaald kon worden wat haar inkomen over 2021-2022 was en [persoon B] kon bezien wat zij aan hypotheek kon krijgen. Volgens [persoon B] zou [bedrijf A] binnen 7 dagen na 20 oktober 2022 de jaarrekening 2022 (inclusief balans, winst- en verliesrekening en toelichting) en een prognose voor 2023 van haar bedrijf opmaken ten behoeve van een hypotheekaanvraag.
2.7.
De kantonrechter vindt dat [bedrijf A] in het licht van de gemotiveerde betwisting door [persoon B] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat [persoon B] het factuurbedrag nog moet betalen. De heer [persoon C] is niet op de zitting verschenen en heeft de stellingen van [bedrijf A] niet nader kunnen toelichten en/of onderbouwen. Uit het niet verschijnen van een partij op de zitting kan de rechter de gevolgtrekking maken die hij geraden acht (artikel 88 lid 2 Rv). Dat betekent in dit geval het volgende. De kantonrechter gaat ervan uit dat de overeenkomst de inhoud heeft zoals deze is weergegeven door [persoon B] . Die is ook in lijn met de overgelegde WhatsApp-correspondentie tussen partijen. Tijdens de zitting heeft [persoon B] desgevraagd nader toegelicht dat het boekjaar van [bedrijf B] van oktober tot en met september loopt. Hoewel het kalenderjaar 2022 nog niet ten einde was, kon er daarom al wel een jaarrekening opgesteld worden.
2.8.
Vast staat dat [bedrijf A] alleen een kolommenbalans en een gedeeltelijke prognose voor het laatste kwartaal van 2022 heeft opgemaakt en daarmee, uitgaande van de juistheid van de stellingen van [persoon B] op dit punt, de opdracht niet volledig heeft uitgevoerd. Voor zover de door [bedrijf A] geleverde prestatie een deelbetaling zou rechtvaardigen, geldt dat de waarde daarvan op nihil wordt gesteld. [persoon B] heeft immers onbetwist gesteld dat zij in het geheel niet gebaat was bij de werkzaamheden van [bedrijf A] . Gelet op het voorgaande kan ook van ongerechtvaardigde verrijking geen sprake zijn. Verder had [persoon B] een geldige reden om betaling van de factuur volledig op te schorten: uit de uitlatingen van [persoon C] en de feitelijke gang van zaken mocht zij immers afleiden dat [bedrijf A] de ontbrekende stukken niet alsnog tijdig zou aanleveren.
2.9.
Een en ander leidt tot het oordeel dat de vordering van [bedrijf A] tot betaling van het factuurbedrag wordt afgewezen. Dat heeft ook tot gevolg dat de bijkomende kosten worden afgewezen, omdat daar geen grond voor bestaat.
[bedrijf A] hoeft geen schadevergoeding te betalen
2.10.
[persoon B] heeft onvoldoende onderbouwd dat zij schade heeft geleden door de wanprestatie van [bedrijf A] . De omstandigheid dat [persoon B] een andere boekhouder/accountant moest inschakelen om de werkzaamheden alsnog uit te voeren betekent niet zonder meer dat zij schade heeft geleden. Daarbij weegt mee dat zij de factuur van [bedrijf A] niet heeft voldaan. De datum van de factuur van de andere boekhouder (31 december 2022) strookt ook niet met het feit dat de partijen nog tot begin januari 2023 met elkaar in overleg zijn geweest over de (uitvoering van de) opdracht. [persoon B] heeft nog aangevoerd dat zij door de handelswijze van [bedrijf A] een huis is misgelopen en later een ander huis heeft gekocht tegen een hogere rente, maar dit heeft zij in het geheel niet onderbouwd en zij heeft ook niet toegelicht hoe zich dit tot het gevorderde schadebedrag verhoudt. Gelet op het voorgaande wordt de tegeneis afgewezen.
Proceskosten
2.11.
In conventie komen de proceskosten voor rekening van [bedrijf A] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [bedrijf A] aan [persoon B] moet betalen op € 164,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 82,-) en € 41,- aan nakosten. Dat is in totaal € 205,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
2.12.
In reconventie komen de proceskosten voor rekening van [persoon B] , omdat zij ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de kosten die [persoon B] aan [bedrijf A] moet betalen op € 41,- aan salaris voor de gemachtigde (0,5 punten × € 82,-, omdat de tegeneis voortvloeit uit het verweer in conventie) en € 41,- aan nakosten. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat beide partijen dat eisen (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
wijst de eisen af;
3.2.
veroordeelt [bedrijf A] in de proceskosten, die aan de kant van [persoon B] worden begroot op € 205,-;
in reconventie
3.3.
wijst de eisen af;
3.4.
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten, die aan de kant van [bedrijf A] worden begroot op € 82,-;
in conventie en in reconventie
3.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
43416