In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. G.Z.U. Virágh, een vordering ingesteld tegen Achmea Schadeverzekering N.V., vertegenwoordigd door mr. L. Hilhorst, naar aanleiding van een verkeersongeval dat plaatsvond op 18 juli 2021. Eiser stelt dat hij, terwijl hij op zijn motor reed, door een auto bestuurd door een andere partij is aangereden. Achmea, als WAM-verzekeraar van de auto, wordt door eiser aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van dit ongeval. Eiser vordert onder andere een verklaring voor recht dat Achmea aansprakelijk is, betaling van een voorschot op de schade en vergoeding van proceskosten.
De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord, en een mondelinge behandeling. Tijdens de behandeling heeft eiser zijn stellingen onderbouwd met bewijsstukken, waaronder getuigenverklaringen en een proces-verbaal. Achmea heeft echter betwist dat zij aansprakelijk is en heeft aangevoerd dat de automobilist de verplichte route volgde en dat het ongeval het gevolg was van een fout van eiser zelf.
De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen, en heeft eiser veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 4.295,00. Dit vonnis is uitgesproken op 9 april 2025.