ECLI:NL:RBROT:2025:5070

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
83.031126.24 / TUL VV: 05.881489.17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en partiële vrijspraak in strafzaak tegen feitelijk leidinggevende van uitzendbureau voor gebruik van valse documenten

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1992, die als feitelijk leidinggevende van een uitzendbureau wordt beschuldigd van het gebruik maken en voorhanden hebben van valse documenten. De verdachte was niet verschenen op de zitting en had geen gemachtigde raadsman. De rechtbank oordeelde dat de grondslagleer van de tenlastelegging niet soepel kon worden toegepast, omdat de verdachte niet in de gelegenheid was gesteld om zich te verdedigen. Hierdoor kon niet bewezen worden dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van valse documenten, wat leidde tot vrijspraak voor dit onderdeel van de tenlastelegging. Echter, de rechtbank oordeelde wel dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het voorhanden hebben van valse documenten door het uitzendbureau, aangezien er valse diploma's in de administratie waren aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 26 weken en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, omdat de verdachte in de proeftijd een nieuw strafbaar feit had gepleegd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien het belang van gekwalificeerd personeel in de zorgsector.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83.031126.24
Parketnummer vordering TUL VV: 05.881489.17
Datum uitspraak: 4 februari 2025
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1992,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. F.M.R. Ilahibaks, advocaat te Breda (uitsluitend gemachtigd voor het ter terechtzitting gedane – en afgewezen – aanhoudingsverzoek).

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Ruige heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 05.881489.17.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Bij de beoordeling van het te bespreken verwijt zijn de volgende feiten en omstandigheden als achtergrond van belang.
[naam V.O.F.]
Op 9 augustus 2017 is de besloten vennootschap [naam V.O.F.] . (hierna: [naam V.O.F.] ) opgericht. [naam V.O.F.] had laatstelijk tot statutair doel, onder meer, het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (uitzendbureau). De verdachte was vanaf de datum van oprichting tot 10 januari 2019 algemeen directeur/enig aandeelhouder, tevens bestuurder.
In ieder geval tot die tijd was hij de persoon die binnen de onderneming de zeggenschap had over de dagelijkse gang van zaken en het beleid. Hij voerde sollicitatiegesprekken met medewerkers, was hun aanspreekpunt, begeleidde stagiaires en onderhield de contacten met gemeenten en zorginstellingen. Sinds 10 januari 2019 staat [persoon A] ingeschreven al enig aandeelhouder/bestuurder van [naam V.O.F.] .
[naam stichting]
Zorgaanbieder Stichting [naam stichting] (hierna: [naam stichting] ) is een instelling die zorg, ondersteuning, onderwijs en arbeid aanbiedt op het gebied van jeugdzorg, gehandicaptenzorg en speciaal
onderwijs. In augustus 2018 hebben [naam stichting] en [naam V.O.F.] een overeenkomst van opdracht gesloten. Daarbij is overeengekomen – verkort weergegeven – dat [naam V.O.F.] zorgt voor de werving en selectie van voldoende gekwalificeerd personeel en dat [naam V.O.F.] daarbij onder meer de diploma’s van de uitzendkrachten controleert.
Aanleiding onderzoek
Op 13 en 15 februari 2019 ontving [naam stichting] anonieme e-mails waarin stond dat medewerkers die via [naam V.O.F.] bij [naam stichting] , locatie [naam locatie] werkten, niet in het bezit waren van een (geldig) diploma. [naam stichting] heeft vervolgens [naam V.O.F.] verzocht om vóór 19 februari 2019 de diploma’s en verklaringen omtrent het gedrag te overleggen van alle medewerkers die via [naam V.O.F.] bij [naam stichting] werkzaam waren. Van 9 van de 16 medewerkers werden de gevraagde documenten ontvangen. [naam stichting] heeft hierop navraag gedaan bij de onderwijsinstellingen die op deze diploma’s vermeld stonden. Hieruit bleek dat van de 9 ontvangen documenten 5 vals waren. De verschillende onderwijsinstellingen hebben aangifte gedaan van valsheid in geschrift. Op 20 augustus 2019 is door [naam stichting] melding van dit alles gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ). Vervolgens zijn in de inbeslaggenomen administratie van [naam V.O.F.] , naast voormelde vijf documenten, ook van andere personen die waren opgenomen in het personeelsbestand van [naam V.O.F.] een vals of vervalst document aangetroffen.
De verdenking
De verdachte wordt kortgezegd verweten dat hij zich als feitelijk leidinggevende van [naam V.O.F.] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het gebruik maken en voorhanden hebben van valse of vervalste geschriften. Nu in de administratie van [naam V.O.F.] valse documenten zijn aangetroffen, heeft [naam V.O.F.] valse documenten voorhanden gehad, te weten (uittreksels van) diploma’s een getuigschrift en een CV van [persoon B] , [persoon C] , [persoon D] , [persoon E] , [persoon F] , [persoon G] , [persoon H] of [persoon I] . De documenten op naam van [persoon H] , [persoon D] , [persoon I] , [verdachte] en [persoon E] zijn ook gebruikt, doordat deze door [naam V.O.F.] aan [naam stichting] zijn gestuurd.
4.2.
Beoordeling
4.2.1.
Vrijspraak gebruik maken van valse documenten
Volgens de tenlastelegging zou [naam V.O.F.] . gebruik hebben gemaakt van valse documenten, de verdachte zou daaraan dan leiding hebben gegeven. Dat gebruik, zo concretiseert de tenlastelegging nader, bestaat hierin dat die documenten werden toegezonden aan Stichting [naam stichting] per mail op 15, 18 en 19 februari 2019.
Vast staat weliswaar dat [naam stichting] de in de tenlastelegging genoemde documenten in haar administratie had, maar voor het feit dat de documenten daadwerkelijk op één of meer van die specifieke data aan Stichting [naam stichting] zijn verzonden (per e-mail of anderszins) is geen bewijs in het strafdossier. De officier van justitie heeft dat ook niet weersproken maar aangegeven dat de genoemde data uit de tenlastelegging kunnen worden gestreept en dat, aangezien de valse stukken in ieder geval ergens in de in de aanhef van de tenlastelegging genoemde langere periode moeten zijn overgelegd, zo alsnog het gebruik maken daarvan bewezen kan worden verklaard.
In beginsel moet worden uitgegaan van de precieze bewoordingen van de tenlastelegging, juist omdat die tekst in dit geval zeer concreet is. Onmiskenbaar is dat het gebruik maken ziet op het toezenden per email aan Stichting [naam stichting] van de valse documenten op die genoemde drie specifieke data. Nu de verdachte voorts niet ter terechtzitting is verschenen, noch is vertegenwoordigd door een gemachtigd raadsman, kan de grondslagleer van de tenlastelegging niet zo soepel worden toegepast als de officier van justitie heeft bepleit en kan dit onderdeel niet bewezen worden verklaard op de wijze die de officier van justitie heeft voorgesteld. Dat zou, in dit geval, een schending opleveren van een eerlijk proces. De verdachte hoefde niet op voorhand te verwachten dat er uitgegaan zou worden van een veel ruimere periode waarin de documenten zouden zijn toegezonden en heeft daarop evenmin kunnen reageren als gevolg van zijn afwezigheid.
De verdachte wordt vrijgesproken van het gebruik maken van de valse documenten, zoals ten laste gelegd.
4.2.2.
Voorhanden hebben van valse documenten door [naam V.O.F.]
De rechtbank stelt voorop dat het hier in de kern erom draait dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan verboden gedragingen van [naam V.O.F.] , daarin bestaande dat de verdachte al dan niet samen en in vereniging met anderen valse diploma’s en een getuigschrift voorhanden heeft gehad.
Heeft [naam V.O.F.] een strafbaar feit begaan?
Vast staat dat van acht uitzendkrachten valse stukken in de administratie van [naam V.O.F.] zijn aangetroffen. Niet is kunnen worden vastgesteld hoe die documenten in de administratie van [naam V.O.F.] terecht zijn gekomen.
Ten aanzien van [persoon D] , [persoon E] , [persoon F] en [persoon H] kan de rechtbank op basis van het dossier verder uitsluitend vaststellen dat [naam V.O.F.] (het uittreksel van) hun diploma niet heeft gecontroleerd op echtheid. Op [naam V.O.F.] rustte een algemene en contractuele zorgplicht om dat wel te doen. Het enkele nalaten van de naleving van die zorgplicht maakt naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat [naam V.O.F.] minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die documenten vals waren. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat ten tijde van de tenlastegelegde gedragingen, anders dan nu, nog niet algemeen bekend was dat met enige regelmaat personen in de zorg werken zonder dat zij de daarvoor vereiste opleiding met een diploma hebben afgesloten, of dat medewerkers valse (uittreksels van) diploma’s overleggen. Hieruit volgt dat niet kan worden bewezen dat [naam V.O.F.] de hiervoor genoemde onderdelen van de tenlastelegging heeft begaan.
Dit is anders voor de stukken van [verdachte] , [persoon B] , [persoon G] en [persoon I] . Vaststaat dat [naam V.O.F.] deze personen (eerst als sollicitant, later als ingezette uitzendkracht) niet heeft gevraagd naar de voor de functie benodigde diploma’s en hen niet heeft gevraagd om deze stukken te overleggen. In het geval van [verdachte] en [persoon G] staat zelfs vast dat de verdachte, als hun stagebegeleider, op de hoogte was van het feit dat zij ten tijde van de verrichte werkzaamheden (nog) niet beschikten over het benodigde diploma. De valse documenten zijn desondanks op enige wijze in de administratie van [naam V.O.F.] terecht gekomen, waarbij zij niet op echtheid zijn gecontroleerd. Door zo te handelen heeft [naam V.O.F.] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich valse (uittreksels van) diploma’s en een getuigschrift in haar administratie bevonden.
Heeft de verdachte feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedraging?
Hoewel de verdachte na 10 januari 2019 niet langer enig aandeelhouder/bestuurder van [naam V.O.F.] was, bevat het dossier geen aanknopingspunten dat zijn takenpakket nadien is gewijzigd. Integendeel, uit getuigenverklaringen blijkt het tegenovergestelde. Zo heeft getuige [naam getuige] verklaard dat zij in februari 2019 voor vragen over de diploma’s nog bij hem moest zijn. De verdachte was ten tijde van de tenlastegelegde gedragingen dus nog steeds de feitelijke bestuurder van [naam V.O.F.] . Hieruit volgt dat de verdachte nu hij, in ieder geval in voorwaardelijke zin, op de hoogte was van het vóórkomen van de verboden gedraging - het hebben in de administratie van valse (uittreksels) van diploma’s - feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging van [naam V.O.F.] . Hij heeft ondanks dat hij daartoe bevoegd en gehouden was, nagelaten maatregelen te nemen ter voorkoming van die gedragingen. Die gedragingen hebben plaatsgevonden in het kader van de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en zijn daarom toe te rekenen aan de rechtspersoon.
4.2.3.
Medeplegen
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de verdachte hierbij nauw en bewust heeft samengewerkt met andere personen, zodat hij zal worden vrijgesproken van medeplegen.
4.2.4.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de tenlastegelegde gedragingen van [naam V.O.F.] , op de wijze zoals hieronder is weergegeven.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
[naam V.O.F.] . in de periode 15 februari
2019 tot en met 21 juli 2020 te Arnhem, meermalen, valse geschriften opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl zij, [naam V.O.F.] .,
wistof redelijkerwijs
moestvermoeden dat deze geschriften bestemd waren voor gebruik als ware deze echt en
onvervalst, te weten:
- een getuigschrift met als kwalificatie Sociaal Pedagogische Hulpverlening, behaald
aan onderwijsinstelling Hogeschool Rotterdam te Rotterdam op 24 mei 2018, op naam van [persoon B] , geboortedatum [geboortedatum 2] 1996 (2011001100.DOC1,
zie p. 65 en p. 377 t/m 379);
- een Uittreksel uit het diplomaregister van Dienst Uitvoering Onderwijs met als kwalificatie Pedagogisch Werk (Pedagogisch medewerker 4 jeugdzorg), behaald aan onderwijsinstelling Capabel Onderwijs Groep B.V. te Utrecht op 30 januari 2015, op naam van [persoon J] , geboortedatum [geboortedatum 3] 1987 (21042111330.DOC2, zie p. 53 en p. 397);
- een Uittreksel uit het diplomaregister van Dienst Uitvoering Onderwijs met als kwalificatie Pedagogisch Werk (Pedagogisch medewerker 4 jeugdzorg), behaald aan onderwijsinstelling Capabel Onderwijs Groep B.V. te Utrecht op 14 september 2018, op naam van [persoon G] , geboortedatum [geboortedatum 4] 1996 (2104211330.DOC1, zie p. 396);
en- een Uittreksel uit het diplomaregister van Dienst Uitvoering Onderwijs met als kwalificatie Maatschappelijk Zorg 4 (Persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen), behaald aan onderwijsinstelling ROC Albeda College te Rotterdam op 14 april 2014, op naam van [persoon I] , geboortedatum [geboortedatum 5] 1994
bestaande die valsheden hierin dat op voornoemde documenten – in
strijd met de waarheid – wordt vermeld dat een diploma is behaald en/of een
opleiding is voltooid,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de bovenomschreven gedraging, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De rechtspersoon [naam V.O.F.] heeft zich gedurende een periode van anderhalf jaar meermalen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van valse geschriften. [naam V.O.F.] had valse (uittreksels van) diploma’s en een vals getuigschrift in de administratie aanwezig van personen die via [naam V.O.F.] te werk waren gesteld bij zorginstelling [naam stichting] . Deze medewerkers waren niet gekwalificeerd omdat zij niet de vereiste opleiding met een diploma hadden afgesloten. Uit het dossier komt een beeld naar voren van, op zijn minst, een slordige, gemakzuchtige en lakse bedrijfsvoering in en rondom [naam V.O.F.] , die wijst op veronachtzaming van de regels rondom het uitzenden van gekwalificeerd zorgpersoneel. De verdachte heeft met zijn gedragingen – het voorhanden hebben van valse diploma’s van uitzendkrachten - het vertrouwen dat de maatschappij moet kunnen hebben in de echtheid daarvan in ernstige mate geschaad. Dit soort geschriften veronderstelt de aanwezigheid van bepaalde kennis en vaardigheden bij de bezitter ervan. De rechtbank vindt het handelen van de verdachte des te kwalijker aangezien het ging om valse (uittreksels van) diploma’s van zorgopleidingen. Hij is hierbij compleet voorbijgegaan aan het belang van kwetsbare cliënten, die zonder dat zij - of het overige personeel - het wisten, waren overgeleverd aan ongekwalificeerde medewerkers. De rechtbank rekent het de verdachte ook aan dat hij zich op geen enkele wijze rekenschap heeft gegeven van het kwalijke van zijn handelen. Slechts door ingrijpen van justitie en opsporingsdiensten is een einde gekomen aan de strafbare gedragingen. Hij heeft ervoor gekozen bij de politie geen verklaring af te leggen, niet op de terechtzitting te verschijnen en zich niet te laten vertegenwoordigen door een advocaat. Daarmee is geen inzicht verkregen in zijn motieven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte op 23 mei 2019 is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. De verdachte heeft het onderhavige feit gepleegd, terwijl hij nog in een proeftijd liep voor dat andere feit. De rechtbank houdt geen rekening met andere persoonlijke omstandigheden van de verdachte omdat hier geen inzicht in is verkregen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank heeft de justitiële documentatie van de verdachte in zijn nadeel meegewogen; ondanks dat de verdachte eerder is veroordeeld en hij nog in een proeftijd liep, is hij op dezelfde voet doorgegaan.
Niettemin legt de rechtbank een gevangenisstraf op van kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd. Dat is allereerst omdat de rechtbank minder onderdelen van het ten laste gelegde feit bewezen acht. Daarnaast is in het onderhavige geval sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden die niet aan de verdachte is toe te rekenen. Dit dient daarom tot uitdrukking te worden gebracht in de op te leggen straf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 23 mei 2019 van de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland is de verdachte ter zake van valsheid in geschrift veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 7 juni 2019.
8.2.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 51, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van zesentwintig (26) weken,
gelast de t
enuitvoerleggingvan de bij vonnis van 23 mei 2019 van de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van een maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 4 februari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
[naam V.O.F.] .
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 15 februari
2019 tot en met 21 juli 2020 te Arnhem, Amersfoort en/of Sittard, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen,
meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van negen (9), in elk geval één of meer valse of vervalste geschriften die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen, en/of deze valse of vervalste geschriften opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl zij, [naam V.O.F.] ., en/of haar mededaders
wistof redelijkerwijs
moestvermoeden dat deze/dit geschriften bestemd waren/was voor gebruik als ware deze echt en
onvervalst, te weten:
- een getuigschrift met als kwalificatie Sociaal Pedagogische Hulpverlening, behaald
aan onderwijsinstelling Hogeschool Rotterdam te Rotterdam op 24 mei 2018, op naam van [persoon B] , geboortedatum [geboortedatum 2] 1996 (2011001100.DOC1,
zie p. 65 en p. 377 t/m 379);
- een Uittreksel uit het diplomaregister van Dienst Uitvoering Onderwijs met als kwalificatie Pedagogisch Werk (Pedagogisch medewerker 4 jeugdzorg), behaald aan onderwijsinstelling Capabel Onderwijs Groep B.V. te Utrecht op 30 januari 2015, op naam van [persoon J] , geboortedatum [geboortedatum 6] 1987 (21042111330.DOC2, zie p. 53 en p. 397);
- een diploma met als kwalificatie Sociaal-cultureel werker, behaald aan onderwijsinstelling Rijn IJssel Zorg & Welzijn te Arnhem op 29 juni 2006, op naam van [persoon D] , geboortedatum [geboortedatum 3] 1977 (2201111610.DOC1, zie p. 41 en p. 429);
- een Curriculum Vitae (CV) ten name van [persoon D] , geboren op [geboortedatum 3] 1977
(2201111610.DOC4, zie p. 433 t/m 434);
- een diploma met als kwalificatie Sociaal-maatschappelijk dienstverlener, behaald aan onderwijsinstelling Rijn IJssel te Arnhem in het jaar 2015 , op naam van [persoon K] , geboortedatum [geboortedatum 7] 1993 (1911141145.DOC1, zie p. 35 en p. 413);
- een diploma met als kwalificatie Sociaal Pedagogische Hulpverlening, behaald aan onderwijsinstelling Hogeschool INHOLLAND te Alkmaar op 20 juli 2006, op naam van [persoon F] , geboortedatum [geboortedatum 8] 1963 (2104211330.DOC4, p. 77 en p. 398);
- een Uittreksel uit het diplomaregister van Dienst Uitvoering Onderwijs met als kwalificatie Pedagogisch Werk (Pedagogisch medewerker 4 jeugdzorg), behaald aan onderwijsinstelling Capabel Onderwijs Groep B.V. te Utrecht op 14 september 2018, op naam van [persoon G] , geboortedatum [geboortedatum 4] 1996 (2104211330.DOC1, zie p. 396);
- een Uittreksel uit het diplomaregister van Dienst Uitvoering Onderwijs met als kwalificatie Pedagogisch Werk (Pedagogisch medewerker 4 jeugdzorg), behaald aan onderwijsinstelling Da Vinci College te Dordrecht op 25 september 2012, op naam van [persoon H] , geboortedatum [geboortedatum 9] 1992 (2104211330.DOC5, zie p. 47 en p. 399), en/of
- een Uittreksel uit het diplomaregister van Dienst Uitvoering Onderwijs met als kwalificatie Maatschappelijk Zorg 4 (Persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen), behaald aan onderwijsinstelling ROC Albeda College te Rotterdam op 14 april 2014, op naam van [persoon I] , geboortedatum [geboortedatum 5] 1994 (1911041524.DOC6, zie p. 367),
bestaande het gebruik maken hierin dat [naam V.O.F.] ., en/of haar mededaders,
bovengenoemde documenten heeft overlegd/verzonden/doen toekomen aan
Stichting [naam stichting] per mail op respectievelijk 15 februari 2019, 18 februari 2019 en/of
19 februari 2019,
bestaande die valsheid/valsheden hierin dat op voornoemde documenten – in
strijd met de waarheid – wordt vermeld dat een diploma is behaald en/of een
opleiding is voltooid,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte (telkens)
opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedragingen
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.