4.2.Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij
in de periode van 29 maart 2021 tot en met 29 oktober 2021 in de gemeente Asten en/of de gemeente Rotterdam, opzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met een vervoermiddel, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft verdachte,
- op 26 augustus 2021, met een trekker met oplegger voorzien van het kenteken [kentekennummer 1] , een gevaarlijke stof, te weten een hoeveelheid
Acetaldehyde (UN2333), en;
- op 29 oktober 2021, met een trekker met oplegger voorzien van de kentekens [kentekennummer 1] en [kentekennummer 2] , een gevaarlijke stof, te weten een hoeveelheid natriumchlooracetaat (UN2659), en;
- op 16 juli 2021, met een trekker met oplegger voorzien van de kentekens [kentekennummer 1] en [kentekennummer 3] , een gevaarlijke stof, te weten een hoeveelheid milieugevaarlijke vaste stof, N.E.G. (UN 3077), ;
over land vervoerd terwijl telkens de bij of krachtens het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen ter zake gestelde regels, niet in acht waren genomen, aangezien telkens in strijd met voorschrift 8.2.1.1 van de ADR (de Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg), de bestuurder van deze vervoermiddelen niet in het bezit was van een geldig certificaat zoals bedoeld in hoofdstuk 8.2 van de ADR.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.