ECLI:NL:RBROT:2025:5090

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
C/10/696068 / JE RK 25-530 en C/10/696069 / JE RK 25/531
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 4 april 2025, wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], verlengd. De kinderrechter oordeelt dat de zorgen over de thuissituatie van de kinderen nog niet zijn afgenomen, waardoor terugplaatsing op dit moment niet in hun belang is. De vader heeft stappen gezet in zijn persoonlijke ontwikkeling en staat open voor hulpverlening, maar er blijven grote zorgen over de moeder en haar invloed op de opvoedsituatie. De kinderen ontwikkelen zich goed in hun huidige verblijfsplekken, respectievelijk een jeugdhulpaanbieder en een pleeggezin. De kinderrechter benadrukt het belang van een KSCD-onderzoek om het opgroeiperspectief van de kinderen te beoordelen en stelt dat de ouders stappen moeten zetten om het wantrouwen van de moeder weg te nemen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/696068 / JE RK 25-530 en C/10/696069 / JE RK 25/531
Datum uitspraak: 4 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd in Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats ] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats ] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
wonende in [woonplaats] , hierna te noemen: de moeder,
[naam vader],
ingeschreven in [plaatsnaam] , wonende in [woonplaats] , hierna te noemen: de vader.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De verzoekschriften (met bijlagen) van de GI van 13 maart 2025 zijn binnengekomen bij de rechtbank op 14 maart 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI, te weten [naam 1] .
1.3.
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Poolse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 2] , tolk in de Poolse taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgenodigd voor een kindgesprek om hun hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben niet van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Op 9 mei 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de kinderrechter in deze rechtbank voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 8 augustus 2024. Daarnaast heeft de kinderrechter machtigingen verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze machtigingen zijn nadien verlengd tot 8 augustus 2024. [minderjarige 1] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. [minderjarige 2] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 31 juli 2024 (verbeterd bij herstelbeschikking van 11 september 2024) zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 31 juli 2024 tot 31 juli 2025. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en van [minderjarige 2] in een voorziening van pleegzorg verleend met ingang van 8 augustus 2024 tot 8 mei 2025.

3.De verzoeken

Het verzoek met zaaknummer C/10/696068 / JE RK 25-530:
3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling (dus tot 31 juli 2025). De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het verzoek met zaaknummer C/10/696069 / JE RK 25/531:
3.2.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling (dus tot 31 juli 2025). De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

De GI handhaaft ter zitting de verzoeken en licht deze als volgt toe. De zorgen zijn in de afgelopen periode onverminderd aanwezig, waardoor nog niet kan worden gewerkt aan een terugplaatsing van de kinderen. De grootste zorg betreft de moeder. Gezien wordt dat zij veel van de kinderen houdt, maar dat het haar niet lukt om in het belang van de kinderen te handelen. Tijdens het contact tussen de moeder en de kinderen wordt nog steeds gezien dat het de moeder niet lukt om af te stemmen op de kinderen en daadwerkelijk interesse te tonen in hun leefwereld. Met beide ouders zijn afspraken gemaakt over de bezoekmomenten met de kinderen. Afgesproken is dat zij niet tegelijkertijd omgang hebben met de kinderen, omdat vooral [minderjarige 2] trauma gerelateerde gedachten heeft aan het gezamenlijk contact, als gevolg van eerder huiselijk geweld. Het is teleurstellend dat de ouders zich niet aan deze afspraak hebben gehouden. De vader heeft in de afgelopen periode wel stappen gezet. Hij heeft het interne behandelingstraject bij Fivoor positief afgerond en ontvangt momenteel ambulante begeleiding. Bij de moeder is nog steeds sprake van een gebrek aan vertrouwen in de hulpverlenende instanties en in de kinderen zelf. Er is daardoor nog een lange weg te gaan. De moeder heeft recent hulpverlening vanuit Mozaïek geaccepteerd, maar het vertrouwen in de hulpverlening is nog onvoldoende aanwezig om van deze hulpverlening te kunnen profiteren. Zij heeft daarnaast een verwijzing ontvangen voor een psycholoog, maar een vervolgstap is nog niet gezet. In de komende periode wordt een KSCD-onderzoek aangevraagd om te beoordelen of de thuissituatie voldoende veilig en stabiel is voor een terugkeer van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Met name [minderjarige 2] heeft behoefte aan duidelijkheid over haar perspectief. Tevens wordt onderzocht of uitbreiding van de omgang mogelijk is, waaronder de mogelijkheid dat de kinderen in het weekend bij de ouders kunnen verblijven. [minderjarige 1] ontwikkelt zich goed op de groep. Zij werkt hard aan zichzelf, presteert goed op school en is vrolijker. Een psychologisch onderzoek wordt momenteel afgerond, waarna zij zo nodig behandeling zal ontvangen. Ook [minderjarige 2] ontwikkelt zich goed binnen het pleeggezin. Zij vertoont meer gedrag passend bij haar leeftijd en laat positieve vooruitgang zien.

5.Het standpunt van de moeder

De moeder brengt ter zitting het volgende naar voren. De moeder wil dat de kinderen zo snel mogelijk weer thuis komen wonen. Zij heeft geen passende hulp van de GI ontvangen en voelt zich niet serieus genomen. Het is zorgelijk dat de GI zonder toestemming van de moeder een nieuw paspoort voor [minderjarige 2] heeft aangevraagd en dat [minderjarige 2] vervolgens met het pleeggezin naar het buitenland is geweest. Daarnaast wordt er onvoldoende rekening gehouden met de taalbarrière; gesprekken vinden in het Nederlands plaats, ondanks eerdere toezeggingen dat dit anders zou worden georganiseerd. Ook wordt er geprobeerd om de moeder naar een psychiater te verwijzen, terwijl er onvoldoende moeite is gedaan om haar eerst goed te leren kennen.

6.Het standpunt van de vader

De vader voert ter zitting verweer tegen het verzoek en licht dit als volgt toe. De problematiek van de vader heeft geleid tot uithuisplaatsing van de kinderen. Inmiddels is hij behandeld, heeft hij de behandeling succesvol afgerond en ontvangt hij nog ambulante ondersteuning. De ouders kunnen nu samen een veilige en stabiele opvoedsituatie bieden. De kinderen kunnen daarom, onder begeleiding van de GI, worden thuisgeplaatst. De vader is bereid om mee te werken aan hulpverlening zoals opvoedondersteuning.

7.De beoordeling

7.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
7.2.
De eerdere zorgen zijn nog niet zodanig afgenomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu thuis kunnen worden geplaatst. Positief is dat de vader in de afgelopen periode aan zijn persoonlijke problematiek heeft gewerkt en dat hij openstaat voor verdere hulpverlening. Er bestaan evenwel nog altijd grote zorgen over de moeder en haar persoonlijke problematiek, en de negatieve invloed daarvan op de opvoedsituatie en het contact tussen de moeder en de kinderen. De moeder slaagt er onvoldoende in om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen en in hun belang te handelen. De moeder (h)erkent deze zorgen niet en lijkt de ernst van de situatie en haar eigen aandeel daarin onvoldoende in te zien. Ook is bij de moeder het vertrouwen in de hulpverlening nog onvoldoende aanwezig, waardoor de geboden hulpverlening nog niet voldoende van de grond is gekomen.
7.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de afgelopen periode allebei opgebloeid en hebben zich positief ontwikkeld. De nu 14-jarige [minderjarige 1] verblijft bij D3. Zij functioneert goed op de groep en oogt vrolijker dan eerst. Voordat zij uit huis werd geplaatst ging zij niet naar school en had zij geen dagbesteding. Nu volgt zij tweetalig onderwijs en werkt zij hard om door te stromen naar het VWO. Omdat zij in het verleden last had van somberheid en suïcidale uitingen wordt momenteel een psychologisch onderzoek bij haar afgenomen, waarna zij zo nodig verdere behandeling zal ontvangen.
De nu 10-jarige [minderjarige 2] verblijft in een pleeggezin, waar zij het naar haar zin heeft. Zij ontwikkelt zich passend bij haar leeftijd, gaat naar school, speelt met vriendinnetjes en gaat naar kinderfeestjes, wat in de thuissituatie niet was toegestaan vanwege de beschermende houding van de moeder tegenover de kinderen. [minderjarige 2] leert nu om kind te zijn.
7.4.
Gezien de bovenstaande zorgen over de thuissituatie is terugplaatsing op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zowel de plaatsing van [minderjarige 1] op de groep als die van [minderjarige 2] in het pleeggezin wordt daarom gecontinueerd. De kinderrechter verlengt de machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 31 juli 2025.
7.5.
Voor de komende periode is het belangrijk dat het KSCD-onderzoek naar het opgroeiperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgevoerd, zodat kan worden beoordeeld of een terugplaatsing van hen mogelijk is. Met name [minderjarige 2] heeft behoefte aan duidelijkheid hierover. Om thuisplaatsing mogelijk te maken, zullen de ouders de nodige stappen moeten zetten. Belangrijk is dat het wantrouwen van de moeder wordt weggenomen. Zowel de moeder als de GI en de hulpverlening zullen zich daarvoor moeten inspannen. Daarnaast dient te worden onderzocht of een uitbreiding van de omgang tussen de ouders en de kinderen mogelijk is. De belangen van de kinderen zijn daarbij leidend.
7.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

8.De beslissing

De kinderrechter:
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/696068 / JE RK 25-530:
8.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 31 juli 2025;
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/696069 / JE RK 25/531:
8.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 31 juli 2025;
Ten aanzien van beide verzoeken:
8.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025 door
mr. drs. H. Biemond, kinderrechter, in aanwezigheid van M.Y.R. Veldkamp als griffier, en op schrift gesteld op 22 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.