ECLI:NL:RBROT:2025:5101

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
C/10/693332 / HA ZA 25-111
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over vrijwaring en aansprakelijkheid na treinontsporing

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een incident in een civiele procedure tussen HES Bulk Terminal Maasdelta B.V. (EBS) en P&O North Sea Ferries B.V. (P&O). EBS heeft P&O aangeklaagd voor schadevergoeding als gevolg van de ontsporing van trein 42351 op 3 september 2023. EBS vordert dat P&O aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden door deze ontsporing en vraagt om een schadevergoeding van € 59.375,00, vermeerderd met rente en kosten. P&O heeft in het incident verzocht om LTE Netherlands B.V. in vrijwaring te dagvaarden, omdat zij van mening is dat LTE onrechtmatig heeft gehandeld door met ongeschikte wagons te rijden, wat heeft bijgedragen aan de ontsporing. De rechtbank heeft geoordeeld dat P&O voldoende heeft aangetoond dat er een rechtsverhouding bestaat tussen P&O en LTE, waardoor P&O LTE kan oproepen in vrijwaring. De vordering van EBS tot afwijzing van de oproeping in vrijwaring is afgewezen, en EBS is veroordeeld in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak is door de rechtbank naar een latere datum verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord door P&O.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/693332 / HA ZA 25-111
Vonnis in incident van 30 april 2025
in de zaak van
HES BULK TERMINAL MAASDELTA B.V. (VOORHEEN EUROPEAN BULK SERVICES (E.B.S.) B.V.),
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
advocaten mrs. J.R. Groen en J.L. Hoovers te Rotterdam,
tegen
P&O NORTH SEA FERRIES B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
advocaat mr. W.E. Boonk te Rotterdam.
De partijen worden hierna EBS en P&O genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 november 2024, met bijlagen 1 tot en met 9;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met bijlage G1;
  • de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident.

2.De vorderingen in de hoofdzaak

2.1.
EBS vordert in de hoofdzaak om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat P&O aansprakelijk is tegenover EBS voor de door EBS geleden schade als gevolg van de ontsporing van trein 42351 op 3 september 2023 op spoor 940;
II. P&O te veroordelen om aan EBS tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de hoofdsom van € 59.375,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te rekenen vanaf 15 september 2023, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot en met de dag van de algehele betaling, ook te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van € 1.368,00;
met veroordeling van P&O in de proceskosten.
2.2.
EBS legt aan haar vorderingen – kort gezegd –
primairten grondslag dat P&O als beheerder van spoor 940, dat gebrekkig was en waar als gevolg daarvan een goederentrein met nummer 42351 is ontspoord, aansprakelijk is voor de schade die EBS door de ontsporing van de trein heeft geleden. EBS grondt de aansprakelijkheid van P&O voor de door EBS geleden schade
subsidiairop de aansprakelijkheid van P&O voor fouten van ondergeschikte en niet-ondergeschikte hulppersonen en
meer subsidiairop onrechtmatig handelen van P&O tegenover EBS.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
P&O vordert in het incident dat het haar wordt toegestaan om LTE Netherlands B.V. (hierna: LTE) in vrijwaring te dagvaarden tegen een door de rechtbank te bepalen rolzitting, met veroordeling van EBS in de proceskosten van het incident.
3.2.
P&O legt – samengevat weergegeven – het volgende aan haar vordering in het incident ten grondslag. Uit onderzoek door een expert van P&O is naar voren gekomen dat de operator van de goederentrein met nummer 42351 (LTE) met één of meerdere voor spoor 940 ongeschikte wagons heeft gereden. Verder is aannemelijk geworden dat LTE daarbij (te) kort gedraaide wagonkoppelingen heeft gebruikt. Deze omstandigheden hebben volgens de expert van P&O tot een extra belasting van spoor 940 geleid en vormen hoogstwaarschijnlijk de primaire reden voor de ontsporing van de trein. LTE heeft hiermee onrechtmatig gehandeld tegenover P&O. Dit brengt mee dat indien en voor zover zou komen vast te staan dat P&O tegenover EBS aansprakelijk is, P&O een eventueel aan EBS te betalen schadevergoeding op LTE zal kunnen verhalen. Daarbij komt dat het handelen van LTE ook tegenover EBS onrechtmatig is geweest, zodat LTE ook rechtstreeks tegenover EBS aansprakelijk is voor de door haar eventueel gelden schade. Mocht de rechtbank in de hoofdzaak tot het oordeel komen dat ook P&O voor die schade van EBS aansprakelijk is, dan geldt dat LTE en P&O hoofdelijk aansprakelijk zijn. P&O heeft in dat geval een (toekomstige) regresvordering op LTE voor het deel dat LTE in de onderlinge verhouding met P&O aangaat.
3.3.
EBS concludeert tot afwijzing van de vordering tot oproeping in vrijwaring en verzoekt de rechtbank om vonnis te wijzen, dan wel een mondelinge behandeling in de hoofdzaak te plannen. Voor het geval dat de rechtbank de vordering tot oproeping in vrijwaring toch toewijst, verzoekt EBS de rechtbank om te bepalen dat onmiddellijk wordt voortgeprocedeerd in de hoofdzaak en dat niet wordt “gewacht” totdat de vrijwaringsprocedure gelijkloopt.
3.4.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is op tijd en vóór alle weren genomen. Op grond van artikel 210 lid 1 Rv kan de gedaagde een derde partij in vrijwaring oproepen als hij meent hiertoe gronden te hebben. Het is voldoende dat gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt dat tussen hem en de derde partij een rechtsverhouding bestaat op grond waarvan de derde partij verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
3.5.
Uit de stellingen van P&O is voldoende af te leiden dat voor LTE mogelijk een verplichting bestaat om (een deel van) de nadelige gevolgen van een mogelijke veroordeling van P&O in de hoofdzaak te dragen. Het is niet vereist dat nu al komt vast te staan dát die verplichting daadwerkelijk bestaat en dus ook niet dat P&O het bestaan van die verplichting (uitvoerig of sluitend) met bewijs onderbouwd. Of de verplichting tot vrijwaring bestaat, komt pas bij de inhoudelijke behandeling van de vrijwaringszaak aan de orde.
3.6.
De conclusie is dat de vordering tot oproeping in vrijwaring wordt toegewezen.
3.7.
Aangezien EBS tot afwijzing van de vordering tot oproeping in vrijwaring heeft geconcludeerd, is zij in het incident in het ongelijk gesteld en moet zij daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten in het incident van P&O worden begroot op:
- salaris advocaat € 614,00 (1 punt × tarief II)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 792,00

4.Termijn antwoord in de hoofdzaak

4.1.
Het instellen van een vordering tot oproeping in vrijwaring is een recht dat P&O op grond van de wet toekomt. EBS kan het P&O niet tegenwerpen dat zij van dit recht gebruikmaakt en dat de hoofdzaak daardoor enige vertraging oploopt. Verder is het een in de praktijk veelvuldig voorkomende én geaccepteerde gang van zaken dat een gedaagde partij eerst een afzonderlijke conclusie tot oproeping in vrijwaring indient en op een volgende roldatum (pas) een conclusie van antwoord indient. De rechtbank honoreert dan ook niet het verzoek om nu al vonnis te wijzen in de hoofdzaak of om P&O niet meer toe te staan een conclusie van antwoord te nemen.
4.2.
De rechtbank verwijst de hoofdzaak naar de hierna te noemen rolzitting op een termijn van vier weken na vandaag voor het nemen van een conclusie van antwoord door P&O. De reden voor deze termijn is gelegen in het procesverloop tot nu toe: de eerst dienende dag was 29 januari 2025, waarna uitstel is verleend tot 12 maart 2025 en vervolgens tot 26 maart 2025 voor het nemen van een conclusie van antwoord, terwijl P&O op de rolzitting van 26 maart 2025 slechts haar vordering tot oproeping in vrijwaring heeft ingesteld. Opgemerkt wordt dat in beginsel ook geen nader uitstel meer zal worden verleend voor het indienen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak, anders dan op eenstemmig verzoek van partijen. EBS heeft ook de mogelijkheid om op grond van artikel 215 Rv afsplitsing van de hoofdprocedure te vorderen. Hiertoe kan bijvoorbeeld aanleiding zijn als de vrijwaringszaak in verhouding tot de hoofdzaak zo tijdrovend is dat dit leidt tot een onredelijke vertraging van de hoofdzaak.
4.3.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
staat P&O toe om LTE Netherlands B.V. in vrijwaring te dagvaarden tegen de rolzitting van
11 juni 2025;
5.2.
veroordeelt EBS in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als EBS de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet EBS € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol komt van
28 mei 2025voor het nemen van een conclusie van antwoord door P&O;
5.4.
bepaalt dat in beginsel geen nader uitstel meer wordt verleend voor het indienen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak, anders dan op eenstemmig verzoek van partijen;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.
3349 / 3455