4.1.2.Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 11 mei 2023 omstreeks 21:30 uur liep mevrouw [slachtoffer] (hierna: de aangeefster) vanuit haar werk bij [naam werkgever] , aan de Slaghekstraat in Rotterdam, naar de woning van een vriendin aan de Korte Kromhout in Rotterdam. Toen zij op enig moment de weg overstak naar de Vinkenbaan, zag zij een man op de stoep staan. De man liep vervolgens langzaam achter haar aan. Toen zij het Zaailand inliep en over haar schouder keek, zag zij dat dezelfde man dichtbij haar stond. Hij hield een fles met vloeistof vast die hij direct in haar gezicht spoot. Na onderzoek bleek deze vloeistof zwavelzuur te bevatten. Uit de letselverklaring volgt dat de aangeefster op 3% van haar lichaam 2e en 3e-graads brandwonden heeft opgelopen, onder andere in haar gezicht, op haar hoofd, handen, onderarmen en in haar hals. De aangeefster is voor deze verwondingen tot op de dag van vandaag onder behandeling van een arts. Hiermee staat voor de rechtbank vast dat de aangeefster zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
De politie heeft beschikbare camerabeelden bekeken van de route die de aangeefster heeft gelopen vanaf de Slaghekstraat. Hierop is te zien dat de aangeefster, kort nadat zij is vertrokken, wordt gevolgd door een man. Deze beelden zijn getoond bij het televisieprogramma Bureau Rijnmond. De medeverdachte [medeverdachte] heeft zichzelf herkend op de beelden en heeft zich gemeld bij de politie. Bij de politie heeft [medeverdachte] onder meer verklaard dat hij, op aanwijzingen van de verdachte, de aangeefster gevolgd heeft en dat het de verdachte is geweest die het zwavelzuur in het gezicht van de aangeefster heeft gespoten. Dit heeft de verdachte hem zelf verteld, aldus [medeverdachte] . Ook de medeverdachte [mede] heeft bij de politie verklaard dat het de verdachte is geweest die het zuur in het gezicht van de aangeefster heeft gespoten.
Betrokkenheid verdachte
Voorafgaand aan de zuuraanval heeft de verdachte deelgenomen aan een Snapchat-groep. In deze groepschat werd gesproken over accuzuur gooien, ging het over een vrouw en dat de verdachte betaald zou krijgen voor deze opdracht. Voorts blijkt dat de medeverdachten [medeverdachte] en [mede] op 11 mei 2023 voorafgaand aan het incident samen zijn gekomen met de verdachte. Tijdens deze ontmoeting heeft de verdachte aan [medeverdachte] gevraagd om een vrouw te volgen en aan de verdachte aanwijzingen door te geven over haar route. De verdachte gaf een omschrijving van deze vrouw waaraan ze kon worden herkend, de verdachte gaf hem ook informatie over de route die de vrouw zou lopen en waar [medeverdachte] op haar moest wachten. Om de verdachte op de hoogte te houden van de positie van de vrouw heeft [medeverdachte] een telefoon met het telefoonnummer [gsm-nummer] van [mede] geleend.
Omstreeks 21.25 uur kwam de aangeefster uit haar werk, waarna op de eerder genoemde camerabeelden is te zien dat [medeverdachte] de achtervolging start. [medeverdachte] is de aangeefster vanaf haar werkadres aan de Slaghekstraat, naar de Beijerlandselaan en de Groene Hilledijk gevolgd. Voordat de Groene Hilledijk overgaat in de Vinkenbaan, is [medeverdachte] rechtsaf de Dordtsestraatweg ingefietst. Tijdens deze achtervolging heeft [medeverdachte] via de uitgeleende telefoon van [mede] de locatie van de aangeefster aan de verdachte doorgegeven. Vanaf het moment waarop [medeverdachte] is weggefietst via de Dordtsestraatweg heeft de verdachte samen met [mede] de achtervolging van de aangeefster overgenomen. Zij zijn samen een stukje verder de Vinkenbaan opgegaan, waarna de verdachte tegen [mede] heeft gezegd dat hij om de hoek moest blijven wachten. Enkele minuten nadat de aangeefster de verdachte voor het eerst had zien staan op de stoep, heeft de verdachte het zuur in het gezicht van de aangeefster gespoten. Na deze mishandeling zijn de verdachte, [mede] en [medeverdachte] blijkens de zendmastgegevens van de telefoons weer samengekomen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachten
De rechtbank stelt, net als de verdediging, vast dat zowel [medeverdachte] als [mede] op bepaalde onderdelen tegenstrijdig hebben verklaard. De rechtbank is echter van oordeel dat deze tegenstrijdigheden niet zodanig van aard zijn dat deze verklaringen daardoor onvoldoende betrouwbaar zijn om te worden gebruikt voor het bewijs. De verklaringen -waarin zij ook zichzelf belasten - ondersteunen elkaar op essentiële punten, maar worden tevens ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld de camerabeelden, de mastgegevens van de telefoons van [mede] en een door de politie afgeluisterd gesprek op de luchtplaats.
Ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte] wordt nog het volgende overwogen. De verdediging heeft betoogd dat [medeverdachte] een strategisch belang heeft bij zijn verklaring, zodat hij zijn strafrechtelijke verantwoordelijkheid kon ontlopen. De rechtbank volgt dit betoog niet. Uit meerdere rapporten die over [medeverdachte] zijn opgemaakt wordt melding gemaakt van signalen die duiden op een mogelijke licht verstandelijke beperking. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting zijn deze benoemde signalen door de rechtbank bij [medeverdachte] herkend. Nog los van het feit dat een geloofwaardige getuige juist op detailpunten verschillend zal verklaren in verschillende door hem of haar afgelegde verklaringen, valt niet uit te sluiten dat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van [medeverdachte] voortkomen uit diens beperking. Daarnaast heeft [medeverdachte] in verschillende verhoren een belastende verklaring over zijn eigen aandeel afgelegd. Er is tot slot niet gebleken van een conflict tussen de verdachte en de medeverdachten, waaruit mogelijk kan worden afgeleid waarom zij de verdachte aanwijzen als degene die het zuur over de aangeefster heeft gegooid. Zowel [medeverdachte] als de verdachte hebben in hun verhoren bij de politie verklaard met niemand een conflict te hebben. Uit de telefoongegevens van de verdachte blijkt ook dat de verdachte in de weken na de mishandeling op 11 mei 2023 veelvuldig contact heeft gehad met beide medeverdachten. Tot slot blijkt uit het op de luchtplaats van het politiebureau opgenomen gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte] van 28 september 2023 evenmin van animositeit tussen beiden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verklaringen van de medeverdachten betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
De betrouwbaarheid van de opname vertrouwelijke communicatie (OVC)
De verklaringen van [medeverdachte] en [mede] worden, zoals hiervoor uiteengezet, onder andere ondersteund door een afgeluisterd en opgenomen gesprek van 28 september 2023 tussen de verdachte en [medeverdachte] op de luchtplaats van het politiebureau. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van dit gesprek enkel te begrijpen is, indien de verdachte een rol, al dan niet de grootste rol, heeft gehad bij de zuuraanval. Zo wordt er bijvoorbeeld door [medeverdachte] tegen de verdachte gezegd:
‘Ja sorry man. Ik zeg je eerlijk. Ik heb gewoon gesproken man. Ik ga niet de schuld van iets wat ik net heb gedaan op mij nemen man.’, en
‘Ja in jouw voordeel moet je zwijgrecht doen. Jij hebt het gedaan.’Waarop de verdachte zegt:
‘Dat weten ze niet.’.
De verdachte zegt verder onder andere:
‘Bro. Alles wat jij hebt verteld. Heb ik zeg maar omgedraaid.’Ook zegt de verdachte dat hij zijn telefoon (phona) niet bij zich had, wat wordt ondersteund door onderzoek naar de historische verkeersgegevens van de telefoons van de verdachte die tussen 20.18 uur en 23.08 uur niet lijken te zijn gebruikt.
Het door de verdediging aangevoerde verweer dat vanwege de slechte verstaanbaarheid gegist zou moeten worden wat er precies wordt gezegd in dit gesprek, onderschrijft de rechtbank in het geheel niet. Ten eerste heeft de verdediging (op één punt na) niet nader geconcretiseerd welke delen van het gesprek in mindere mate verstaanbaar zouden zijn geweest. Nu de verdediging, naar eigen zeggen, dit gesprek heeft nageluisterd, had het op de weg van de verdediging gelegen dit punt nader te onderbouwen.
Ten tweede is het gesprek uitgewerkt in een proces-verbaal dat op ambtsbelofte is opgemaakt en waarin de verbalisant heeft gerelateerd wanneer iets niet of niet goed was te verstaan. Uit de uitwerking blijkt inderdaad dat een zinssnede van het gesprek niet goed verstaanbaar zou zijn, omdat er door elkaar wordt gepraat. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dit ziet op het stukje waarin de verdachte zegt “dat weten ze niet” (op de opmerking van [medeverdachte] “ja in jouw voordeel moet je zwijgrecht doen, jij hebt het gedaan”). De rechtbank concludeert echter op basis van dit proces-verbaal dat de verbalisant over twee zinnen later verbaliseert dat de verdachte wordt onderbroken door [medeverdachte] en dat dit deel, waarin beiden (twee zinnen later dus) door elkaar heen praten, door verschillende verbalisanten verschillend wordt gehoord en dat het aanbeveling verdient om dit na te laten luisteren door een gespecialiseerd persoon. Het feit dat de verdediging deze latere zinsnede kennelijk niet duidelijk heeft gehoord, doet er niet aan af dat de verbalisant de eerdere gesproken zinnen wel goed heeft kunnen verstaan.
Nog los van het vorenstaande, kan in zijn algemeenheid niet worden geconcludeerd dat de weergave van het hele OVC-gesprek een subjectief bewijsmiddel is geworden, omdat sommige onderdelen ervan niet of niet goed verstaanbaar zijn.
Beroep op de Vidgen-jurisprudentie
[mede] is als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Ondanks de toewijzing van het horen van deze medeverdachte als getuige, heeft de verdediging het ondervragingsrecht ten aanzien van hem niet effectief kunnen uitoefenen, omdat hij zich ten overstaan van de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen.
Uit de “Vidgen” jurisprudentie volgt dat, indien de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, de rechter moet nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen in het licht van artikel 6 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). In het geval de verdediging niet in enig stadium haar ondervragingsrecht effectief heeft kunnen uitoefenen door een belastende getuige te ondervragen, staat artikel 6 EVRM niet in de weg aan het gebruik van de verklaring, als de betreffende verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit (steun)bewijs betrekking heeft op die onderdelen van de verklaring die door de verdachte worden betwist.
Anders dan door de verdediging is betoogd, berust de bewezenverklaring niet uitsluitend of in beslissende mate op de verklaring van de getuige en tevens medeverdachte [mede] . Naast die verklaring zijn van belang de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] , die ondersteund worden door de camerabeelden, maar ook de historische verkeersgegevens en mastgegevens van de telefoons van [mede] en het eerder genoemde afgeluisterde gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte] waarin ook over de betrokkenheid van [mede] (‘ [bijnaam] ’) wordt gesproken.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, vindt de door [mede] geschetste wijze waarop het ten laste gelegde zou hebben plaatsgevonden en de rol die de verdachte daarbij zou hebben gehad, steun in andere, objectieve bewijsmiddelen. De verklaringen van [mede] vormen om die reden niet het doorslaggevende bewijs, wat betekent dat artikel 6 EVRM niet in de weg staat aan het gebruik van de verklaringen van [mede] voor het bewijs. Ook dit verweer van de verdediging wordt verworpen.
Alternatief scenario
De verdediging heeft de mogelijkheid van een alternatief scenario opgeworpen, maar een concreet alternatief scenario is naar het oordeel van de rechtbank niet alleen niet aannemelijk gemaakt, maar evenmin heeft de verdachte een verklaring afgelegd waarin überhaupt door hem zelf een alternatief scenario wordt geschetst.
Tussenconclusie
Uit vorenstaande overwegingen - in onderling verband en samenhang bezien - volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het de verdachte is geweest die het zuur in het gezicht van de aangeefster heeft gespoten dan wel gegooid.
Medeplegen
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen bewezen worden verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van deze zware mishandeling. Dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, leidt de rechtbank af uit hun handelingen voorafgaand, tijdens en na het incident. De verdachten hebben samen het plan gemaakt, waarin ieder een eigen rol kreeg toebedeeld. De rol van de verdachte was daarbij cruciaal; hij heeft het zuur over de aangeefster heen gespoten dan wel gegooid.