ECLI:NL:RBROT:2025:5170

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
10/244741-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade door zwavelzuur aanval op slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade. De zaak betreft een aanval met zwavelzuur op een slachtoffer, die hierdoor ernstige brandwonden heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, een nauwe en bewuste samenwerking heeft gehad bij het plegen van de mishandeling. De verdachte heeft het slachtoffer gevolgd en aanwijzingen doorgegeven aan zijn medeverdachten, wat heeft geleid tot de uitvoering van de aanval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder affectieschade voor de echtgenoot van het slachtoffer, volledig toegewezen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau. De rechtbank heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de lichte verstandelijke beperking van de verdachte en zijn behoefte aan begeleiding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/244741-23
Datum uitspraak: 25 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. J. Dekker, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte raad (primair ten laste gelegde);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarden daarbij een meldplicht bij de reclassering, ambulante begeleiding, meewerken aan schuldhulpverlening en schadeherstel;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit. Hiertoe is aangevoerd dat de rol van de verdachte niet als medepleger, maar slechts als medeplichtige gekwalificeerd kan worden. De verdachte heeft de aangeefster gevolgd en aanwijzingen doorgegeven over haar locatie, maar is enkele minuten voor het incident weggefietst. De verdachte heeft ook geen rol gehad in de voorbereiding van het feit en is niet betrokken geweest bij het plan. Gelet hierop is er in de kern geen sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering van het feit, zodat niet van medeplegen gesproken kan worden. De verdediging refereert zich ten aanzien van de tenlastegelegde medeplichtigheid.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 11 mei 2023 omstreeks 21:30 uur liep mevrouw [slachtoffer] (hierna: de aangeefster) vanuit haar werk bij [naam werkgever] , aan de Slaghekstraat in Rotterdam, naar de woning van een vriendin aan de Korte Kromhout in Rotterdam. Toen zij op enig moment de weg overstak naar de Vinkenbaan, zag zij een man op de stoep staan. De man liep vervolgens langzaam achter haar aan. Toen zij het Zaailand inliep en over haar schouder keek, zag zij dat dezelfde man dichtbij haar stond. Hij hield een fles met vloeistof vast die hij direct in haar gezicht spoot. Na onderzoek bleek deze vloeistof zwavelzuur te bevatten. Uit de letselverklaring volgt dat de aangeefster op 3% van haar lichaam 2e en 3e-graads brandwonden heeft opgelopen, onder andere in haar gezicht, op haar hoofd, handen, onderarmen en in haar hals. De aangeefster is voor deze verwondingen tot op de dag van vandaag onder behandeling van een arts. Hiermee staat voor de rechtbank vast dat de aangeefster zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
De politie heeft beschikbare camerabeelden bekeken van de route die de aangeefster heeft gelopen vanaf de Slaghekstraat. Hierop is te zien dat de aangeefster, kort nadat zij is vertrokken, wordt gevolgd door een man. Deze beelden zijn getoond bij het televisieprogramma Bureau Rijnmond. De verdachte heeft zichzelf herkend op de beelden en heeft zich gemeld bij de politie. De rechtbank dient te beoordelen wat de rol van de verdachte is geweest en hoe deze rol gekwalificeerd moet worden.
Voorafgaand aan de zuuraanval heeft de verdachte deelgenomen aan een Snapchat-groep. In deze groepschat werd gesproken over accuzuur gooien, het ging over een vrouw en dat [voornaam medeverdachte] (de rechtbank begrijpt de medeverdachte [medeverdachte 1] ) betaald zou krijgen voor deze opdracht. De verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn op 11 mei 2023 voorafgaand aan het incident samengekomen. Tijdens deze ontmoeting heeft [medeverdachte 1] aan de verdachte gevraagd om zwavelzuur over een vrouw te gooien. De verdachte weigerde dit, maar heeft ermee ingestemd om haar te volgen en aanwijzingen over haar route door te geven. [medeverdachte 1] heeft de verdachte vervolgens een omschrijving van de vrouw gegeven waaraan de verdachte haar kon herkennen. Daarnaast wist de verdachte de route die de vrouw zou lopen, waar zij vandaan kwam en waar de verdachte haar op moest wachten. Om [medeverdachte 1] op de hoogte te houden van de positie van de vrouw heeft de verdachte een telefoon met het telefoonnummer [gsm-nummer] van [medeverdachte 2] geleend.
Omstreeks 21.25 uur kwam de aangeefster uit haar werk, waarna op de eerder genoemde camerabeelden is te zien dat de verdachte de achtervolging start. De verdachte is de aangeefster vanaf haar werkadres aan de Slaghekstraat, naar de Beijerlandselaan en de Groene Hilledijk. Voordat de Groene Hilledijk overgaat in de Vinkenbaan is de verdachte rechtsaf de Dordtsestraatweg in gefietst. Tijdens de achtervolging heeft de verdachte meermaals telefonisch contact gehad met [medeverdachte 1] om de positie van de aangeefster door te geven. Na de mishandeling is de verdachte blijkens de zendmastgegevens weer samengekomen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en heeft hij de geleende telefoon teruggegeven aan [medeverdachte 2] .
De rechtbank stelt voorop dat betrokkenheid aan een strafbaar feit in de zin van medeplegen bewezen kan worden verklaard, wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat hier sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten voorafgaand, tijdens en na de mishandeling met zuur, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De verdachten hebben samen het plan gemaakt, waarin ieder een eigen rol kreeg toebedeeld. De rol van de verdachte was een essentiële. Zonder zijn aanwezigheid ter plaatse en de aanwijzingen over de locatie van de aangeefster was de mishandeling met zuur niet gelukt. Naderhand zijn de verdachten nog eens samengekomen, waarbij de door de verdachte specifiek voor deze actie geleende telefoon is teruggegeven aan [medeverdachte 2] . De verdachte heeft zich derhalve als medepleger schuldig gemaakt aan het medeplegen van de mishandeling met voorbedachten rade.
4.1.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 11 mei 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen
aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar
lichamelijk letsel, te weten
ernstige 2e en 3e graads brandwonden aan het gezicht/hoofd en
de hals en handen en de onderarmen, waarbij een (groot)
deel van de huid van het gezicht/hoofd en de hals en handen
en de onderarmen(diep) is verbrand,
en daarmee blijvende littekens op/aan het gezicht/hoofden de hals en handen en de onderarmen van die
[slachtoffer] heeft toegebracht,
door een (grote) hoeveelheid zwavelzuur in/over het
gezicht/hoofd en hals en handen en onderarmen van die
[slachtoffer] te spuiten/gooien.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade door een vloeistof met een hoge concentratie zwavelzuur over het slachtoffer heen te gooien/spuiten. Op de avond van de zuuraanval is de verdachte samengekomen met de twee medeverdachten en hebben zij een rolverdeling gemaakt. Vervolgens heeft hij op aanwijzingen van de medeverdachte het slachtoffer vanuit haar werk opgewacht, achtervolgd en haar locatie – middels een geleende telefoon van de medeverdachte – doorgegeven. Hoewel de verdachte niet degene is geweest die uiteindelijk het zwavelzuur heeft gegooid, heeft hij zijn medeverdachten wel in staat gesteld om de zuuraanval uit te voeren.
Het slachtoffer heeft door de zuuraanval ernstige brandwonden opgelopen, met littekens op haar lichaam, onder andere in haar gezicht, tot gevolg. Wat het feit des te heftiger maakt, is dat de verdachte het slachtoffer niet kende en in opdracht van iemand anders dit zeer ernstige strafbare feit heeft gepleegd. Het slachtoffer weet tot op de dag van vandaag niet vanuit welke hoek dit haar is aangedaan. De verdachte heeft daarover ook ter zitting geen openheid kunnen of willen geven. Hierdoor moet het slachtoffer verder leven met enorme onzekerheid, omdat degene die haar dit kennelijk heeft willen aandoen nog steeds buiten rondloopt. Het geweld wat het slachtoffer is aangedaan, lijkt bovendien specifiek voor geweld dat tegen vrouwen wordt ingezet om uiteenlopende redenen zoals eerwraak of vernedering. Of dat hier aan de orde is geweest, weet de rechtbank net zo min als het slachtoffer. Maar feit is dat de verdachte zonder zich om het welzijn van het slachtoffer te bekommeren, zijn medewerking heeft verleend aan dit feit en daarmee het leven van het slachtoffer voor de rest van haar leven heeft getekend.
Deze brute aanval is voor het slachtoffer bovendien zeer beangstigend geweest. Zij heeft enorme pijn geleden, vele operaties ondergaan en zal door de littekens die zij dagelijks onder ogen moet zien, de rest van haar leven aan dit feit herinnerd worden. Zij moet nog de nodige operaties ondergaan. Ook is zij angstig en vermijdt zij het om naar buiten te gaan, omdat zij bang is voor het oordeel en medelijden van anderen. Tot op de dag van vandaag heeft de zuuraanval een grote negatieve impact op haar leven en dat van haar echtgenoot. Dit alles blijkt ook uit de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen, waarin het slachtoffer heeft verteld dat niet alleen haar huid is beschadigd door de zuuraanval, maar ook is haar ziel verminkt en haar toekomst onzeker gemaakt. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, zonder na te denken over de gevolgen die dit voor het slachtoffer zou hebben, een essentiële rol heeft gespeeld in wat haar is aangedaan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hiermee houdt de rechtbank dan ook geen rekening bij het bepalen van de strafmaat.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft twee rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 februari 2024 en 27 maart 2025.
Uit het rapport van 9 februari 2024 volgt dat er zorgen zijn over de beïnvloedbaarheid en zelfredzaamheid van de verdachte. De verdachte zou tijdens en voorafgaand aan zijn detentie onvoldoende in staat zijn om zelfstandig zijn praktische zaken te overzien en te regelen. De verdachte lijkt daarnaast onvoldoende inzicht te hebben in de ernst van de zaak waarvan hij verdacht wordt en het beeld is ontstaan dat hij vatbaar is voor negatieve invloeden. Verder lijkt er sprake te zijn van een licht verstandelijke beperking. Er worden aanknopingspunten gezien voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Gezien het recidiverisico en de geconstateerde zorgen, is de reclassering tevens van mening dat de verdachte begeleiding nodig heeft om mogelijke herhaling te voorkomen. Bij een veroordeling adviseren zij een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (CoVa), een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer en totstandkoming van diagnostiek.
In afwijking van het voorgaande rapport heeft de reclassering op 27 maart 2025 geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Hoewel de verdachte aanvankelijk naïef en beïnvloedbaar overkwam, is dit gedurende het schorsingstoezicht meer naar de achtergrond verdwenen. Dit wordt ingegeven door de (positief afgeronde) gedragsinterventie, maar ook door de structuur door begeleiding en werk. De verdachte heeft tijdens de training vaardigheden ontwikkeld om beter te reflecteren en impulsiviteit te beheersen. Het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden wordt daarnaast ingeschat als laag. Op grond van deze actuele stand van zaken ziet de reclassering geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Wel achten zij begeleiding noodzakelijk om deze voortgang te behouden en verder te verdiepen. De verdachte is onvoldoende in staat om zelfstandig de schuldenproblematiek op te lossen en zaken te organiseren. Externe sturing hierin is nodig.
Verder wordt opgemerkt dat zijn familie de verdachte mogelijk overschatten en hem als volledig zelfstandig beschouwen, terwijl hij zich nog ontwikkelt in deze levensfase. Er zijn signalen van mogelijk functioneren op licht verstandelijk beperkt niveau. Bij een veroordeling wordt geadviseerd een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante begeleiding, meewerken met schuldhulpverlening, een contactverbod met het slachtoffer en meewerken aan schadeherstel.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Adolescentenstrafrecht
De officier van justitie heeft ter zitting de conclusies uit het meest recente advies van de reclassering overgenomen en zich op het standpunt gesteld dat het
volwassenenstrafrecht toegepast dient te worden. De verdediging heeft toepassing van het adolescentenstrafrecht (hierna: het jeugdstrafrecht) bepleit, gelet op de persoon van de verdachte en in lijn met het eerder uitgebrachte advies van de reclassering.
De verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit 18 jaar. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of als de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, aanleiding om aan te sluiten bij het reclasseringsadvies van 9 februari 2024 en in deze zaak het jeugdstrafrecht toe te passen. In beide reclasseringsadviezen wordt melding gemaakt van signalen die duiden op een mogelijke licht verstandelijke beperking. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting zijn deze benoemde signalen door de rechtbank bij de verdachte herkend. Ook volgt uit de verklaringen van de verdachte dat hij destijds weliswaar een bewuste keuze heeft gemaakt, maar dat hij daarbij de gevolgen van zijn handelen niet (goed) heeft kunnen inschatten. Het voorgaande wordt in beide reclasseringsadviezen onderschreven en benoemd als beïnvloedbaar gedrag bij de verdachte. Ondanks zijn positieve ontwikkeling in de afgelopen twee jaar, bestaan er nog steeds zorgen over zijn zelfredzaamheid. Hij woont bij zijn ouders en heeft nog veel begeleiding nodig bij het regelen van praktische zaken.
De onderbouwing van de reclassering voor het toepassen van het volwassenstrafrecht in haar meest recente advies lijkt vooral betrekking te hebben op de stappen die zijn gezet in het schorsingstraject, welke schorsing op 16 februari 2024 is verleend
vanwegehet advies van de reclassering om jeugdstrafrecht toe te passen. Tijdens deze schorsingsperiode van ruim een jaar heeft de verdachte diverse trainingen gevolgd en is hij intensief begeleid. Het meest recente advies geeft daardoor niet de situatie weer zoals deze was ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Het advies van de reclassering van 9 februari 2024 om het jeugdstrafrecht toe te passen is naar het oordeel van de rechtbank hier dan ook passender. Daarnaast ziet de rechtbank in het meest recente advies van de reclassering een contra-indicatie voor het toepassen van volwassenstrafrecht, nu er in het kader van de strafafdoening negatief wordt geadviseerd ten aanzien van het opleggen van een gevangenisstraf en een taakstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het jeugdstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte, en ook in het belang van de maatschappij, om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Hoogte straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een straf die vrijheidsbeneming met zich meebrengt. Hierbij is gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij wordt benadrukt dat het hier om een zeer ernstige zware mishandeling met voorbedachten rade gaat. Verder wordt er rekening mee gehouden dat het niet de verdachte is geweest die uiteindelijk het zuur over het slachtoffer heeft gespoten dan wel gegooid.
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. De rechtbank acht dit echter niet passend. Wel zal een deel van de straf voorwaardelijk worden opgelegd. Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de straf de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het contactverbod. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Hoewel de rechtbank toepassing van het jeugdstrafrecht passend acht, wordt de verdachte in het kader van de schorsing al enige tijd begeleid door de volwassenreclassering. De rechtbank ziet geen noodzaak voor een pedagogische benadering vanuit de jeugdreclassering, zodat de begeleiding in het kader van de bijzondere voorwaarden bij de volwassenreclassering kan worden ondergebracht.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Opheffing schorsing bevel voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft verzocht het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De verdediging heeft zich hiertegen verzet, maar dit niet gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit maakt dat niet langer het persoonlijk belang van de verdachte bij schorsing moet prevaleren boven het strafvorderlijk belang. De rechtbank zal het op 16 februari 2024 gegeven bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Benadeelde partij [slachtoffer]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer] , ter zake van het ten laste
gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 122.545,47 aan materiële schade
en een bedrag van € 150.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente
en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Verzocht wordt de vordering toe te wijzen op basis van hoofdelijke aansprakelijkheid.
De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
Hospitalisatie en behandelingen € 116.649,62
Haarbehandeling en transplantatie € 5.095,00
Dienstapotheek Rotterdam Zuid € 142,39
Bosman (vervoer) € 366,70
CHU Saint Pierre UMC € 90,28
Multipharma Brussel € 56,00
Consultatie + echografie € 8,48
Aanvullende schade (ziekenhuis en labonderzoek) € 47,00
La defense Hospital € 30,00
Aanvullende kosten operatie
€ 60,00 +
Totaal € 122.545,47
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk integraal toe te wijzen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Vast staat dat aan het slachtoffer door het feit materiële en immateriële schade is toegebracht. De schadeposten zijn daarnaast voldoende onderbouwd.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden afgewezen. De schade die het slachtoffer heeft geleden, kan niet worden toegerekend aan de verdachte omdat hij op grond van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te ver van het strafbare feit af staat.
Subsidiair dient de benadeelde partij in de vordering wat betreft de kosten van ziekenhuisopname en behandeling à € 116.649,62 niet-ontvankelijk te worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat de benadeelde partij stelt dat haar zorgkosten niet door haar zorgverzekering in België worden vergoed, maar dit is niet onderbouwd met stukken. Nu niet duidelijk is wat de stand van zaken is ten aanzien van deze opgevoerde materiële kosten dient daar nader onderzoek naar te volgen. Een dergelijk onderzoek levert echter een onevenredige belasting van het strafproces op, zodat niet-ontvankelijkheid dient te volgen. De overige gevorderde materiële schade wordt niet betwist, met uitzondering van het labonderzoek (onderdeel van post h.) ten aanzien van de bloedarmoede. Niet is gebleken dat deze kosten verband houden met het schadeveroorzakende feit.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de immateriële schade aan het oordeel van de rechtbank.
8.1.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit
rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde feit in voldoende causaal verband staat met de schade die aan de benadeelde partij is toegebracht, hetgeen tot uitdrukking is gebracht in de hiervoor weergegeven overweging over het medeplegen. De schadeposten bestaan onder meer uit kosten van de ziekenhuisopname en -behandeling in Nederland en kosten voor een haartransplantatie en medicatie. De schade noch de hoogte daarvan worden namens de verdachte betwist. Enkel de post labonderzoek ad € 35,- (onderdeel van post h.) wordt betwist als niet samenhangend met het strafbare feit.
Over deze laatste post overweegt de rechtbank dat, blijkens de toelichting namens de benadeelde partij, hieromtrent is aangevoerd dat dit onderzoek een gevolg is van het strafbare feit nu de benadeelde partij aan bloedarmoede is gaan lijden vanwege de stress veroorzaakt door het strafbare feit. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende aangetoond dat ook deze betrekkelijk geringe schadepost een oorzakelijk verband kent met het gepleegde strafbare feit.
Ten aanzien van de schadepost onder a. (kosten ziekenhuisopname en behandelingen in Nederland) heeft de benadeelde partij gesteld dat zij een zogeheten Belgische ziekenfondsverzekering heeft die enkel geplande behandelingen in het buitenland vergoedt. Nu deze behandeling geen gepland karakter had, is de verzekeraar niet tot vergoeding overgegaan. Ter zitting heeft de raadsman van de benadeelde partij in dit verband nog gewezen op openbaar toegankelijke informatie van de Belgische overheid (www.riziv.fgov.be) waaruit blijkt dat voor vergoeding van noodzakelijke zorg in het buitenland van Belgisch ingezetenen die ziekenfonds verzekerd zijn, daarenboven een zogenaamde Europese ziekteverzekeringskaart nodig is en dat deze kan worden aangevraagd. Onbetwist is namens de benadeelde partij gesteld dat zij destijds niet over een dergelijke kaart beschikte. Bij deze stand van zaken oordeelt de rechtbank dat daarmee voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij geen vergoeding van deze schadeposten heeft ontvangen van haar Belgische ziektekostenverzekeraar. Dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond dat deze schade mogelijk wel is vergoed door de Belgische ziektekostenverzekering vormt geen gemotiveerde betwisting van de gestelde schade, zodat dit deel van de vordering kan worden toegewezen.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de overige materiële schadeposten dat deze voldoende onderbouwd zijn en dat deze niet betwist zijn door de verdediging.
De rechtbank komt daarmee tot de slotsom dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade integraal zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] door het bewezenverklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gebleken is van lichamelijk letsel bij de benadeelde partij, zoals bedoeld in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek. Naar het oordeel van de rechtbank is het gevorderde bedrag van € 150.000,- billijk en dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden
toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk
aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de
verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met
wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt
met wettelijke rente vanaf 11 mei 2023.
Kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.1.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer] een schadevergoeding betalen van
€ 272.545,47 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing
vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel
36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2
Benadeelde partij [benadeelde]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde] , de echtgenoot van het
slachtoffer, ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag
van € 17.500,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk en met
oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde
partij gevorderd met de wettelijke rente, hoofdelijk en met oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel.
8.2.2
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.3
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de echtgenoot van het slachtoffer, dat als gevolg van een misdrijf ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen, behoort tot de kring van gerechtigden die op grond van artikel 6:107, tweede lid BW aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. De rechtbank zal aan de benadeelde partij € 17.500,- aan vergoeding van affectieschade toekennen, overeenkomstig het bepaalde in het Besluit vergoeding affectieschade.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden
toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk
aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de
verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met
wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt
met wettelijke rente vanaf de pleegdatum, zijnde 11 mei 2023.
Kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde] een schadevergoeding betalen van
€ 17.500,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing
vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel
36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen, 36f, 47, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, en 303 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland te Rotterdam. Hij zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal zich laten begeleiden door Humanitas Homerun of een soortgelijke ambulante instelling en houdt zich aan de begeleidingsafspraken van deze instelling, zolang de reclassering dit nodig acht;
de veroordeelde zal inzage geven in zijn financiën en werkt zo nodig mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen. Indien geïndiceerd zal hij meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of beschermingsbewind en/of budgetbeheer;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 272.545,47 (zegge: tweehonderdtweeënzeventigduizendvijfhonderdvijfenveertig euro en zevenenveertig eurocent)bestaande uit
€ 122.545,47 aan materiële schade en € 150.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, zo dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten, gemaakt door de benadeelde partij [benadeelde] tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten nog te maken ten behoeve van de tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 272.545,47(hoofdsom,
zegge: tweehonderdtweeënzeventigduizendvijfhonderdvijfenveertig euro en zevenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; en bepaalt daarbij de duur van de
gijzeling op 0 (nul) dagen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde] te betalen
€ 17.500,-(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; en bepaalt daarbij de duur van de
gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. G.C. Bos en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. van Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 11 mei 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel, te weten
ernstige 2e en/of 3e graads (brand)wonden aan het/de gezicht/hoofd/schedel en/of
de hals en/of hand(en) en/of (een deel van) de (onder)arm(en), waarbij een (groot)
deel van de huid van/op het/de gezicht/hoofd/schedel en/of de hals en/of hand(en)
en/of (een deel van) de (onder)arm(en) (diep) is verbrand/weggebrand/verschroeid,
en/of (daarmee) (grote/diepe) blijvende littekens op/aan het gezicht/hoofd/schedel
en/of de hals en/of hand(en) en/of (een deel van) de (onder)arm(en) van die
[slachtoffer] heeft toegebracht,
door een (grote) hoeveelheid (zwavel)zuur, althans een sterk
bijtende/(in)brandende (chemische) vloeistof in/op/over het/de
gezicht/hoofd/schedel en/of hals en/of hand(en) en/of (onder)armen van die
[slachtoffer] te spuiten/gieten/gooien;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of (een) tot op heden onbekend gebleven
perso(o)n(en)
op of omstreeks 11 mei 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel, te weten
ernstige 2e en/of 3e graads (brand)wonden aan het/de gezicht/hoofd/schedel en/of
de hals en/of hand(en) en/of (een deel van) de (onder)arm(en), waarbij een (groot)
deel van de huid van/op het/de gezicht/hoofd/schedel en/of de hals en/of hand(en)
en/of (een deel van) de (onder)arm(en) (diep) is verbrand/weggebrand/verschroeid,
en/of (daarmee) (grote/diepe) blijvende littekens op/aan het gezicht/hoofd/schedel
en/of de hals en/of hand(en) en/of (een deel van) de (onder)arm(en) van die
[slachtoffer] heeft toegebracht,
door een (grote) hoeveelheid (zwavel)zuur, althans een sterk
bijtende/(in)brandende (chemische) vloeistof in/op/over het/de
gezicht/hoofd/schedel en/of hals en/of hand(en) en/of (onder)armen van die
[slachtoffer] te spuiten/gieten/gooien,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks
11 mei 2023 te Rotterdam, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] afspraken te maken
over de taakverdeling/rolverdeling met betrekking tot de uitvoering van
het delict en/of
- die [slachtoffer] (bij haar werk) op te wachten en/of
- die [slachtoffer] (vervolgens) (gedurende langere tijd) (onopgemerkt) te
observeren en/of volgen en/of
- ( daarbij) (vervolgens) aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
(telefonisch) de locatie van die [slachtoffer] door te geven, althans op
enigerlei wijze aan te geven dat die [slachtoffer] in de buurt/nabijheid was,
ten einde die [medeverdachte 1] en/of (een) tot op heden onbekend
gebleven perso(o)n(en) in staat te stellen om die [slachtoffer] zwaar
te mishandelen.