ECLI:NL:RBROT:2025:5184

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
ROT 25/1892
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen opgelegde cursus Alcohol en Verkeer

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker, die een cursus over alcohol en verkeer opgelegd heeft gekregen door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), stelt dat hij geen spoedeisend belang heeft dat rechtvaardigt dat de beroepsprocedure niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van verzoeker om de cursus niet te volgen, enkel is gebaseerd op de mogelijkheid dat de maatregel onterecht is opgelegd. Dit is echter een toekomstige omstandigheid en biedt geen voldoende spoedeisend belang. De voorzieningenrechter wijst erop dat de onomkeerbaarheid van de situatie op zichzelf niet voldoende is om aan te nemen dat er sprake is van onverwijlde spoed. Bovendien is niet aangetoond dat het volgen van de cursus voor verzoeker op andere manieren belastend is. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek kennelijk ongegrond is en wijst het af, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/1892

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: [naam]),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen een aan hem opgelegde cursus over alcohol en verkeer. [1]
1.1.
Het CBR heeft deze maatregel met het primaire besluit van 5 november 2024 opgelegd. Met het bestreden besluit van 13 december 2024 op het bezwaar van verzoeker is het CBR bij dit besluit gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld [2] en daarbij verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening.
1.2.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Verzoeker komt in de beroepsprocedure op tegen de opgelegde EMA. Verzoeker wil met de voorlopige voorzieningenprocedure voorkomen dat hij een cursus moet volgen voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Het gaat verzoeker niet om een vergoeding van gederfde inkomsten, maar verzoeker stelt zich op het standpunt dat de EMA onterecht is opgelegd.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker het spoedeisend belang van zijn verzoek om voorlopige voorziening uitsluitend baseert op de mogelijkheid dat de EMA onterecht is opgelegd. Dat is een toekomstige omstandigheid. Het is mogelijk dat verzoeker na het volgen van de cursus alsnog door de rechtbank in het gelijk wordt gesteld, waardoor hij de cursus – achteraf gezien – niet had hoeven volgen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert de onomkeerbaarheid van een dergelijke situatie op zichzelf echter niet zonder meer een spoedeisend belang op waardoor de uitkomst van de beroepsprocedure niet kan worden afgewacht. Uitgangspunt in een zaak als deze is dat het beroep niet de werking schorst van het besluit waartegen het is gericht [3] . Bij de vraag of onverwijlde spoed vereist dat het besluit toch wordt geschorst tot op het beroep is beslist, dient in een geval als dit ook betrokken te worden in hoeverre het volgen van de cursus belastend is voor verzoeker. Het kan daarbij gaan om een financiële belasting, zoals het niet kunnen betalen van de EMA, dan wel om een praktische belemmering die verzoeker hindert in het volgen van de cursus. Daarvan is niet gebleken. Verder is gesteld noch gebleken dat er andere belemmeringen zijn op grond waarvan kan worden geoordeeld dat verzoeker de cursus niet kan volgen.

Conclusie en gevolgen

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA).
2.Zaaknummer ROT 25/966.
3.Zie artikel 6:16 van de Awb.