ECLI:NL:RBROT:2025:5186

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
FT RK 25/124
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en onvoldoende inspanning

In deze zaak heeft verzoekster op 22 januari 2025 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 18 april 2025 heeft verzoekster aangegeven dat zij haar verzoek wil handhaven en bereid is fulltime arbeid te verrichten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verzoekster haar schulden niet te goeder trouw onbetaald heeft gelaten. Dit is vastgesteld op basis van het feit dat verzoekster een bankrekening niet heeft gemeld, waarop aanzienlijke bedragen zijn gestort door familieleden. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet voldoende heeft gedaan om haar schulden te voldoen en dat zij niet aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, maar heeft opgemerkt dat verzoekster in de toekomst opnieuw een verzoek kan indienen, mits zij kan aantonen dat zij aan haar verplichtingen kan voldoen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 25 april 2025
[verzoekster],
[adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 22 januari 2025 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ter zitting van 18 april 2025 zijn ter zitting verschenen:
  • [verzoekster], verzoekster;
  • [naam], echtgenoot van verzoekster;
  • mevrouw H.A. Thomason, schuldhulpverlener bij de gemeente Goeree-Overflakkee;
  • de heer C. Mulder, beschermingsbewindvoerder.
Verzoekster heeft de rechtbank op 22 april 2025 per e-mailbericht laten weten dat zij het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wil handhaven en dat zij bereid is om fulltime (36 uur per week) arbeid te verrichten of hiernaar te solliciteren.

2.De feiten

Verzoekster ontvangt maandelijks netto € 362,25 inkomsten uit arbeid. Verzoekster verricht (circa) 20 uur per maand arbeid. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 116.146,06.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
Goede trouw
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verzoekster had met haar schuldeisers een akkoord bereikt in het minnelijke traject. Bij de tweede hercontrole van het minnelijke traject is gebleken dat verzoekster een bankrekening (op haar naam) niet gemeld heeft in het kader van het minnelijke traject. Deze rekening was noch bij schuldhulpverlening noch bij de beschermingsbewindvoerder bekend. Op deze rekening is door familie en naasten van verzoekster gedurende de minnelijke schuldregeling in totaal een bedrag van € 7.958,85 gestort. Daarnaast zijn er tijdspaarfondsbetalingen van de partner van verzoekster (op wie de WSNP van toepassing is) op deze rekening gestort. Dit betrof een totaalbedrag van ca. € 8.000,-., en had binnen de WSNP van haar partner aan zijn schuldeisers moeten worden afgedragen (verzoekster en haar partner zijn buiten gemeenschap van goederen gehuwd). Verzoekster heeft van schuldhulpverlening enkele maanden de tijd gekregen om het bedrag van € 7.958,85 bijeen te krijgen zodat het alsnog uitbetaald kon worden aan de schuldeisers. Dit is niet gelukt, waardoor het minnelijke traject negatief is beëindigd. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij niet wist dat zij deze rekening niet mocht hebben. Haar moeder en kinderen hebben hier (over een periode van drie jaar) geld op gestort, zodat verzoekster voor hen boodschappen kon doen. Verzoekster heeft het geld zelf niet uitgegeven, hoogstens een bedrag van € 100,-. De schuldhulpverlener heeft ter zitting verklaard dat zij op de afschriften van de rekening heeft gezien dat zeer regelmatig in een restaurant werd gepind, dat van het geld is getankt en dat er contant geld is gepind. De schuldhulpverlener heeft het vermoeden dat door verzoekster van het gestorte geld is geleefd.
Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoekster om er voor zorg te dragen dat schuldhulpverlening en de beschermingsbewindvoerder juist, volledig en uit eigen beweging worden geïnformeerd. Verzoekster heeft dit niet gedaan met betrekking tot de rekening. Het betreft een aanzienlijk bedrag (namelijk € 7.958,85) dat niet ten gunste van de schuldeisers is gekomen. Dit valt verzoekster te verwijten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoekster haar schulden dan ook niet te goeder trouw onbetaald gelaten.
Gedurende het minnelijke traject heeft verzoekster bovendien niet voldaan aan haar inspanningsverplichting. Verzoekster heeft niet minimaal 36 uur per week arbeid verricht en heeft hier ook niet aanvullend naar gesolliciteerd. De rechtbank oordeelt dat verzoekster zich niet maximaal heeft ingespannen om het maximale aan haar schuldeisers af te dragen. Dat door schuldhulpverlening niet actief is gecontroleerd op deze verplichting, maakt dit niet anders. Verzoekster heeft ook hierdoor haar schulden niet te goeder trouw onbetaald gelaten.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
De wsnp-verplichtingen
Een ander vereiste voor toelating is dat voldoende aannemelijk moet zijn dat verzoekster de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (waaronder de inspanningsverplichting, de informatieverplichting en de afdrachtverplichting) naar behoren zal nakomen. De rechtbank oordeelt (mede op grond van het voorgaande) dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is. Verzoekster heeft per e-mailbericht van 22 april 2025 te kennen gegeven dat zij bereid is fulltime (36 uur per week) arbeid te gaan verrichten of hiernaar te solliciteren. Verzoekster werkt al vijftienjaar bij een huisartsenpraktijk voor 20 uur per maand. Daarnaast past zij op haar kleinkinderen. Tijdens de zitting is besproken dat het veel impact zal hebben op de familie als zij niet meer op de kleinkinderen kan passen. Vastgesteld kan worden, dat verzoekster tijdens het minnelijke traject niet heeft gesolliciteerd. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop gevreesd moet worden dat verzoekster de inspanningsverplichting niet naar behoren zal kunnen nakomen.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het verzoekster vrij staat om een nieuw minnelijk voorstel aan haar schuldeisers te doen. De schuldeisers van verzoekster hebben immers al eens eerder met een door haar gedane voorstel ingestemd. Ook staat het verzoekster vrij over enige tijd opnieuw een verzoek te doen tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daarvoor is noodzakelijk dat verzoekster fulltime (36 uur per week) arbeid verricht of hiernaar aantoonbaar solliciteert, zodat verzoekster kan aantonen dat zij de inspanningsverplichting naar behoren kan nakomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 april 2025. [1]