Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
- mevrouw [persoon B] , werkzaam bij Stichting Woonstad Rotterdam, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft verzoeker op 5 maart 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 26 maart 2025 bepaald, waarbij verzoeker aanvullende stukken heeft overgelegd. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot 16 april 2025, waarna de uitspraak is gedaan. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft zijn huurtermijnen tot en met april 2025 voldaan en is bezig met een schuldhulpverleningstraject. Verweerster, de verhuurder, heeft geen bezwaar tegen de voorlopige voorziening zolang de huurtermijnen worden voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor verzoeker, gezien het vonnis van 26 april 2023 tot ontruiming van de woning. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker om in de huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het vonnis ten uitvoer te leggen. De voorlopige voorziening is toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Verzoeker is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen.