ECLI:NL:RBROT:2025:5218

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
C/10/676043 / FA RK 24-2253
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige en benoeming van een voogd

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 17 februari 2025, is het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarige [minderjarige] beëindigd. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag, omdat de ouders niet in staat waren om een stabiele en veilige opvoedsituatie te bieden. De rechtbank oordeelde dat de ouders al sinds de geboorte van [minderjarige] niet in staat zijn geweest om aan de opvoedingseisen te voldoen. De minderjarige verblijft sinds zijn zevende week in een pleeggezin en de rechtbank concludeerde dat het belang van [minderjarige] bij duidelijkheid en continuïteit zwaarder weegt dan het belang van de ouders bij behoud van het gezag. De rechtbank benoemde de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland tot voogd over [minderjarige]. De ouders werden ook veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de voogd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/676043 / FA RK 24-2253
Datum uitspraak: 17 februari 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum 1] 2021 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. S. Kara, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam vader],
hierna te noemen de vader, verblijvende in [detentieadres] ,
advocaat mr. R.W. de Gruijl, kantoorhoudende te Rotterdam,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
gevestigd te Leiden, hierna te noemen de GI,
de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 20 februari 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen van mr. S. Kara, namens de moeder, van
  • het proces-verbaal van de zitting van 23 augustus 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen van mr. R.W. de Gruijl, namens de vader, van
  • de aanvullende stukken, ter zitting door mr. S. Kara, namens de moeder, overgelegd;
  • de pleitnotities van de GI, ter zitting overgelegd.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met advocaat mr. V. de Roo (waarnemend voor mr. R.W. de Gruijl);
- de moeder (via een videobelverbinding aanwezig) met haar advocaat, mr. S. Kara;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [persoon 1] ;
- drie vertegenwoordigers van de GI, [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] ;
- de pleegouders.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 24 december 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 31 december 2025. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij diezelfde beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 31 december 2025.
2.4.
De GI heeft zich bij brief van 12 februari 2024 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de vader en de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [minderjarige] te benoemen. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad handhaaft het verzoek en licht het ter zitting toe. Sinds de geboorte van [minderjarige] is al sprake van een ondertoezichtstelling. De moeder heeft toen een gezinsopname gehad met [minderjarige] . Na zeven weken is [minderjarige] uit huis geplaatst. Sindsdien verblijft hij in het huidige pleeggezin. In de afgelopen periode is gebleken dat het voor de ouders moeilijk is om betrokkenheid bij [minderjarige] te tonen. De problematiek van de ouders staat vaak op de voorgrond. De ouders hebben [minderjarige] in het afgelopen jaar slechts drie keer gezien. Ouderlijk gezag brengt met zich mee dat de ouders de benodigde gezagsbeslissingen kunnen nemen in het belang van het kind. De Raad is van mening dat de ouders daartoe onvoldoende in staat zijn, aangezien zij geen band met [minderjarige] hebben opgebouwd en nauwelijks betrokken zijn bij zijn leven. Gelet op de wens van de ouders om uiteindelijk zelf voor [minderjarige] te zorgen, moet er duidelijkheid komen over zijn perspectief. Het perspectief ligt volgens de Raad niet bij de ouders, maar bij de pleegouders. [minderjarige] is gehecht in het pleeggezin. Hij wordt daar goed verzorgd. De Raad begrijpt uit de stukken die ter zitting namens de moeder zijn overgelegd dat de zorg van de moeder voor het jongere broertje van [minderjarige] , [naam] , goed verloopt. Dat moet echter los worden gezien van welke beslissing nu het meest in het belang van [minderjarige] is. Het blijft belangrijk dat wordt ingezet op contact tussen [minderjarige] en de ouders. Daarbij wordt inzet en interesse vanuit de ouders verwacht. Ook moet [minderjarige] de kans krijgen om een band met zijn broertje op te bouwen.
In tegenstelling tot hetgeen door en namens de ouders naar voren wordt gebracht heeft de GI in de afgelopen jaren wel degelijk geprobeerd om te werken aan een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. De moeder heeft met [minderjarige] in een moeder-kindhuis van Brijder verbleven, maar die plaatsing is gestopt omdat Brijder de veiligheid van [minderjarige] niet meer kon waarborgen. Er is toen gezocht naar alternatieven, maar de benaderde instanties gaven aan dat de ouders eerst aan hun eigen problematiek moesten werken. De vader is de afgelopen jaren af en aan gedetineerd geweest. De moeder is een periode dakloos geweest. De problematiek en de grilligheid van de ouders heeft de mogelijkheden van de GI de afgelopen jaren beperkt. Voor de ouders is het lastig om te reflecteren op hun eigen aandeel en te kijken wat zij anders hadden kunnen doen. De moeder geeft aan dat zij interesse toont in [minderjarige] , maar dat is iets anders dan kunnen aansluiten bij wat hij nodig heeft. De Raad is van mening dat een contra-expertise, zoals door de ouders is verzocht, niet nodig is. [minderjarige] woont al bijna vier jaar bij de pleegouders. Voor [minderjarige] en voor de ouders is het belangrijk dat er duidelijkheid komt.

4.De standpunten

4.1.
De GI verklaart – kort en zakelijk weergegeven overeenkomstig de pleitnotities – dat de ouders niet in staat zijn om het gezag over [minderjarige] te dragen. De vader heeft in de afgelopen jaren meerdere keren in detentie verbleven. Ook op dit moment zit hij vast. De vader lijkt zich in een crimineel netwerk te bevinden. De vader en een andere zoon van de vader zijn fors bedreigd omdat de vader iemand geld verschuldigd zou zijn. Dit maakt dat het noodzakelijk is dat het adres van [minderjarige] geheim blijft. Hierdoor is het lastig om de vader te betrekken bij gezagsbeslissingen zoals het kiezen van een school. Daar komt bij dat de vader zich niet kan inleven in de belevingswereld van [minderjarige] . Contactmomenten worden vaak op het laatste moment afgezegd door de vader. In 2024 hebben de ouders een gezinsopname gedaan met [naam] . Tijdens deze gezinsopname is gebleken dat de vader niet over voldoende opvoedcapaciteiten beschikt om de zorg voor zijn jongste zoon te dragen en dit is voor [minderjarige] niet anders.
Ook vanuit de moeder is in de afgelopen jaren slechts minimale betrokkenheid richting [minderjarige] gezien. De GI begrijpt dat de afstand tussen het verblijfadres van de moeder en de bezoeklocatie groot is en dat dit veel van de moeder vraagt. Er zijn verschillende manieren geopperd voor de moeder om toch naar het bezoek te kunnen komen, maar daar heeft de moeder geen gebruik van gemaakt. Wanneer een fysiek contactmoment niet doorgaat, stelt de moeder ook niet voor om te beeldbellen. Zodoende heeft de moeder [minderjarige] lange tijd niet gezien. In het afgelopen jaar hebben de ouders meerdere bezoeken afgezegd met redenen als: één van de ouders of [naam] is ziek, de treinen rijden niet, de moeder heeft rugklachten of de vader moet zich melden op het politiebureau.
[minderjarige] zal opgroeien bij de pleegouders. Hij is daar veilig gehecht en ontwikkelt zich daar goed. De pleegouders weten goed wat [minderjarige] nodig heeft. De ouders geven wanneer dat hun wordt gevraagd weliswaar overal toestemming voor, maar het uitvoeren van de gezagsrol vraagt volgens de GI meer van de ouders dan enkel het geven van toestemming.
In februari 2021 zijn voorwaarden gesteld aan een mogelijke thuisplaatsing van [minderjarige] . Het is de ouders niet gelukt om daaraan te voldoen. Er is een patroon zichtbaar waarbij de ouders zeggen dat zij willen meewerken, maar vervolgens niet verschijnen bij (intake)gesprekken. Ook in de samenwerking met de GI stellen de ouders zich niet respectvol op. In de optiek van de GI hebben de ouders voldoende kansen gekregen.
Ouders vrezen vaak dat de bezoekfrequentie wordt verlaagd als het gezag wordt beëindigd. Dat moet echter los van elkaar worden gezien. De ouders blijven de vader en de moeder van [minderjarige] . De GI wil zich (blijven) inzetten voor contact tussen [minderjarige] en de ouders, maar daarvoor is het belangrijk dat de ouders voorspelbaar en betrouwbaar zijn. In het afgelopen jaar zijn verschillende bezoeklocaties voorgesteld, maar desondanks hebben de ouders bezoeken afgezegd.
4.2.
Namens en door de vader is verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. De vader vindt dat de ouders geen eerlijke kans hebben gekregen om te laten zien dat zij wel in staat zijn om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Er wordt aangegeven dat in de eerste twee maanden van het leven van [minderjarige] is gekeken naar de mogelijkheden van een terugplaatsing, terwijl er in de praktijk geen enkele inspanning is verricht door de GI om toe te werken naar een thuisplaatsing van [minderjarige] . Toch was er binnen zes maanden al sprake van een perspectiefbesluit.
Destijds adviseerde Brijder intensieve ambulante thuisbegeleiding. Als de moeder samen met [minderjarige] op een passende plek was geplaatst of ambulante begeleiding had gekregen, was de situatie van [minderjarige] nu vergelijkbaar geweest met de situatie van zijn broertje [naam] . De vader vindt het teleurstellend dat het advies van Brijder ontbreekt in de stukken. Datzelfde geldt voor de beschikking van de rechtbank Middelburg van 23 december 2021. Ook zijn de positieve ontwikkelingen van de afgelopen tijd onvoldoende meegenomen in het onderzoek van de Raad. De vader verzoekt daarom het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: KSCD) als deskundige te benoemen, zodat het KSCD onderzoek kan doen naar welke hulpverlening moet worden ingezet om te kunnen komen tot een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder.
Er is geen noodzaak tot beëindiging van het ouderlijk gezag. De vader ziet niet in welke bedreigingen er voor de ontwikkeling van [minderjarige] zouden zijn als de vader zijn gezag behoudt. De ouders maken geen misbruik van hun gezag. Daarnaast blijkt uit het raadsrapport niet dat [minderjarige] last heeft van onduidelijkheid over zijn perspectief. De vader is van mening dat hij voldoende betrokken is bij [minderjarige] en dat hij de juiste beslissingen kan nemen.
4.3.
Namens en door de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. Primair stelt de moeder zich op het standpunt dat een thuisplaatsing van [minderjarige] tot de mogelijkheden behoort en dat om die reden het verzoek tot gezagsbeëindiging moet worden afgewezen. Het jongere broertje van [minderjarige] , [naam] , woont bij de moeder. Hij staat onder toezicht, maar dat is niet omdat de moeder de opvoeding en verzorging niet aankan. De moeder doet het hartstikke goed. Dat blijkt ook uit het rapport van Wolfert in Context. Door de gecertificeerde instelling die bij [naam] betrokken is wordt in de OTS-rapportage van 8 november 2024 geschreven dat vanuit Tien voor Toekomst wordt genoemd dat de moeder goed kan aansluiten bij [naam] . Ook wordt genoemd dat zij een liefdevolle moeder zien die alert is op de veiligheid van [naam] . Het klopt dat in de OTS-rapportage ook staat dat [naam] mogelijk last heeft van de verstandhouding tussen de ouders. De ouders wonen echter feitelijk niet samen. De vader verblijft momenteel in detentie. Vanaf het begin was er bij de GI sprake van een tunnelvisie en was het duidelijk dat het perspectief van [minderjarige] in een pleeggezin zou komen te liggen. De moeder verzoekt een deskundigenonderzoek, zodat op basis van de huidige situatie kan worden onderzocht of [minderjarige] kan worden teruggeplaatst bij de moeder.
Subsidiair stelt de moeder dat, ook als het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt, het verzoek van de Raad moet worden afgewezen. De moeder kan zich wel degelijk inleven in [minderjarige] . De moeder reageert op alle berichten en foto’s die zij ontvangt. Ook vraagt de moeder tijdens de overleggen met de GI hoe het met [minderjarige] gaat. Het is niet eerlijk dat wordt gezegd dat de moeder de afspraken niet nakomt wanneer zij bezoeken met [minderjarige] afzegt vanwege een longontsteking, omdat de oppas afbelt of omdat het te druk is voor haar jongste zoon [naam] . Wanneer [naam] te veel prikkels krijgt, slaapt en drinkt hij soms een paar dagen niet. Daar wordt geen rekening mee gehouden. De moeder wil haar gezag behouden, omdat zij het idee heeft dat dit haar enige houvast is. De moeder belemmert geen gezagsbeslissingen. Uit de stukken volgt ook niet dat zij haar gezag misbruikt. Als het perspectief van een kind in een pleeggezin ligt, wil dat nog niet zeggen dat beëindiging van het ouderlijk gezag noodzakelijk is. Dat volgt ook een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 januari 2022. [1]
4.4.
De pleegouders brengen ter zitting naar voren dat [minderjarige] een vrolijke, enthousiaste en sociale jongen is. Hij is gehecht in het pleeggezin. Volgende week gaat [minderjarige] wennen op school. Daar heeft hij veel zin in. Hij kijkt er naar uit om de kinderen uit zijn klas te leren kennen. Binnenkort start [minderjarige] met zwemles.
De pleegmoeder herkent hetgeen de moeder vertelt over de prikkelgevoeligheid van het jongere broertje van [minderjarige] . Ook [minderjarige] heeft veel baat bij structuur en voorspelbaarheid.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat aan de vereisten van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW en van artikel 8 EVRM is voldaan en dat het verzoek van de Raad dient te worden toegewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Ernstige ontwikkelingsbedreiging
5.3.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de bijna vierjarige [minderjarige] nog altijd ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, nu zijn gezaghebbende ouders in feite al sinds zijn geboorte niet in staat zijn om hem een stabiele en veilige opvoedsituatie te bieden. Op 31 december 2020 is [minderjarige] als toen nog ongeboren kind onder toezicht gesteld vanwege zorgen over de opvoedcapaciteiten van de ouders. Na de geboorte van [minderjarige] op 14 februari 2021 is de moeder met [minderjarige] opgenomen in een moeder-kindhuis van Brijder om meer zicht te krijgen op haar opvoedvaardigheden en voor behandeling. Op 8 april 2021 heeft Brijder het traject stopgezet, omdat Brijder meende dat de moeder keuzes maakte die niet in het belang van [minderjarige] waren en Brijder hierdoor niet langer de veiligheid van [minderjarige] kon waarborgen. Een passend alternatief was op dat moment niet beschikbaar, wat maakte dat een thuisplaatsing van [minderjarige] niet mogelijk was. Door de GI zijn in 2021 voorwaarden aan de ouders gesteld waarna een thuisplaatsing mogelijk zou zijn. De situatie van de ouders is echter jarenlang instabiel en onvoorspelbaar geweest. Omdat het de ouders niet is gelukt om aan de voorwaarden te voldoen binnen een aanvaardbare termijn, heeft de GI het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders bepaald. Dit perspectiefbesluit is bij beschikkingen van 20 december 2022 en 13 februari 2024 door de kinderrechter in deze rechtbank onderschreven.
5.4.
De rechtbank onderkent dat de moeder sinds de geboorte van [naam] een jaar geleden - en nu de vader gedetineerd is - stabieler is dan voorheen en dat haar verblijf in het moeder-kindhuis goed lijkt te verlopen. Maar dit brengt niet met zich mee dat zij (ook) in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt dat door de begeleiding die zij ontvangt van Stichting de Kern wordt aangegeven dat de relatie met de vader een aandachtspunt is in het traject van de moeder. Stichting de Kern schrijft dat de relatie tussen de ouders zich kenmerkt door ongezonde patronen van veel conflicten en spanning waarin de vader een beroep doet op de moeder als het gaat om zaken als een verblijfplaats en financiële middelen. De vader komt naar verwachting in februari 2025 vrij. Dit zal het fragiele evenwicht dat de moeder met [naam] nu heeft op proef gaan stellen.
Aanvaardbare termijn
5.5.
Gelet op het voorgaande zijn de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in beginsel niet langer de passende maatregelen. De rechtbank is van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] ruimschoots is verstreken. [minderjarige] is net vier jaar geworden en verblijft al sinds hij zeven weken oud was in het pleeggezin. De pleegouders zijn zijn primaire hechtingsfiguren. [minderjarige] ontwikkelt zich goed bij hen en zij bieden hem de benodigde rust en stabiliteit; [minderjarige] kent geen andere opvoedomgeving dan dit gezin. [minderjarige] heeft recht op rust, duidelijkheid en stabiliteit, in die zin dat hij weet dat hij mag opgroeien in het pleeggezin waar hij min of meer sinds zijn geboorte zijn basis heeft.
Gezagsbeëindiging
5.6.
Een beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd als van de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Blijkens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de maatstaf van artikel 8 EVRM voor gezagsbeëindiging anders dan die van artikel 1:266 BW. Uit artikel 8 EVRM volgt ook het vereiste dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel (het subsidiariteitsbeginsel). Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (het proportionaliteitsbeginsel).
5.7.
De rechtbank is van oordeel - alles afwegende - dat het belang van [minderjarige] bij duidelijkheid en continuïteit zwaarder weegt dan het belang van de ouders bij behoud van het gezag.
5.8.
Anders dan in de zaak die de advocaat van de moeder aanhaalt, berusten de ouders niet in het perspectiefbesluit, inhoudende dat [minderjarige] niet bij de ouders, maar in het pleeggezin zal opgroeien. Dit blijkt uit de verweren van de ouders bij voorgaande verlengingszittingen en ook uit de in deze zaak gedane verzoeken om een deskundigenonderzoek, waarbij zou moeten worden onderzocht wat er nodig is voor een thuisplaatsing van [minderjarige] . Het voorgaande maakt dat de maatregelen tot aan de meerderjarigheid van [minderjarige] telkens verlengd zouden moeten worden omdat een overdracht naar het vrijwillig kader niet mogelijk is. Dit zal jaarlijks onrust geven, waar [minderjarige] naar mate hij ouder wordt steeds meer van zal meekrijgen en door belast zal worden.
5.9.
Daarbij komt dat, ook anders dan in de door de advocaat van de moeder aangehaalde zaak, de ouders minimaal betrokken zijn bij het leven van [minderjarige] en dat zij weinig contact met hem hebben. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat de reisafstand ver is en dat zij meerdere bezoeken heeft moeten afzeggen omdat zij ziek was, omdat haar jongste zoon [naam] ziek was of omdat de oppas afzegde. Ook de bezoeken met de vader gingen vaak niet door, vanwege zijn afspraken met de reclassering, werk of omdat de vader in detentie verbleef. De rechtbank wil geloven dat de afwezigheid van (structureel) contact tussen de ouders en [minderjarige] deels komt door praktische belemmeringen, maar dit maakt de conclusie niet anders: er is nauwelijks sprake van een band tussen [minderjarige] en de ouders. Doordat de ouders al lange tijd nauwelijks contact hebben met [minderjarige] weten zij onvoldoende wat hem bezighoudt en wat hij nodig heeft, waardoor het niet in het belang van [minderjarige] is dat de ouders de gezagsbeslissingen nemen. Verder merkt de GI terecht op dat het lastig is om de vader te betrekken bij gezagsbeslissingen, zoals het kiezen van een school, omdat het adres waarop [minderjarige] verblijft geheim moet blijven vanwege bedreigingen aan het adres van de vader en een andere zoon van de vader.
Deskundigenonderzoek
5.10.
De verzoeken om een deskundigenonderzoek of een contra-expertise te laten uitvoeren, zijn naar het oordeel van de rechtbank door de advocaten niet voldoende concreet en ter zake dienend toegelicht en zullen dan ook worden afgewezen. Er zijn geen relevante feiten en omstandigheden genoemd die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige. De situatie van beide ouders is op dit moment, en naar te voorzien is ook op de lange termijn, ontoereikend om voor [minderjarige] te kunnen zorgen. Ter onderbouwing van de verzoeken om deskundigenonderzoek zijn slechts algemeenheden naar voren gebracht, zonder in te gaan op de zeer kwetsbare leefsituatie van de beide ouders. De stelling dat relevante stukken in het raadsonderzoek niet zijn meegenomen, is zonder nadere toelichting en zonder dat deze stukken concreter benoemd zijn of door de ouders in het geding zijn gebracht, onvoldoende onderbouwd. Daarnaast overweegt de rechtbank dat toewijzing van de verzoeken van de ouders in strijd is met de belangen van [minderjarige] . Na een onrustige start in zijn leven verblijft hij nu bijna vier jaar op een passende en perspectiefbiedende plek waar hij gehecht is. Het belang van [minderjarige] verzet zich tegen verder uitstel van een beslissing over zijn perspectief.
Conclusie
5.11.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat aan de vereisten van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW en van artikel 8 EVRM is voldaan. Het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader en de moeder zal daarom worden toegewezen. De rechtbank heeft bij deze beslissing ook rekening gehouden met artikel 3, eerste lid, van het IVRK, waarin - samengevat - is bepaald dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen.
5.12.
Omdat de beëindiging van het gezag van de vader en de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. De Raad adviseert om de GI met de voogdij over [minderjarige] te belasten, omdat de GI als onafhankelijke organisatie beslissingen kan nemen in het belang van [minderjarige] en tussen de ouders en de pleegouders in kan staan, zodat de pleegouders zich volledig kunnen focussen op de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank volgt de Raad in het advies om de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige] .
5.13.
De rechtbank merkt nog op dat de gezagsbeëindiging van de ouders niet wegneemt dat zij altijd de vader en de moeder van [minderjarige] zullen blijven. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij een fijn, onbelast en structureel contact met de ouders kan onderhouden en met zijn jongere broertje [naam] kan opbouwen. Het is van groot belang dat de ouders zich ervoor inzetten om dit mogelijk te maken.
5.14.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, BW worden de ouders veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van [minderjarige] .
5.15.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam vader] , geboren op [geboortedatum 2] 1979 in [geboorteplaats 2] , en [naam moeder] , geboren op [geboortedatum 3] 1990 in [geboorteplaats 3] , over [minderjarige] ;
6.2.
benoemt tot voogd over [minderjarige] de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Leiden;
6.3.
veroordeelt de ouders aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind te doen, indien de ouders het bewind voerden over het vermogen van [minderjarige] ;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregister een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. van Dijk, voorzitter, tevens kinderrechter, en
mr. A.A.J. de Nijs en mr. A.L Pöll, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op
17 februari 2025, in aanwezigheid van mr. M.M.C. van der Knaap als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.