ECLI:NL:RBROT:2025:5221

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
FT RK 25/371 en FT RK 25/372
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering en huurrecht

In deze zaak heeft verzoekster op 7 maart 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 26 maart 2025 bepaald. Tijdens de zitting zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de advocaat van verzoekster en medewerkers van schuldhulpverlening en het wijkteam. Verzoekster heeft aangegeven dat zij voldoende inkomsten heeft om de huur te betalen en dat zij hulp heeft gezocht bij het wijkteam om haar schuldenproblematiek aan te pakken. De huur voor maart en april 2025 is inmiddels voldaan en er is budgetbeheer opgestart, wat de rechtbank voldoende aannemelijk achtte dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan.

Verweerster heeft geen bezwaar gemaakt tegen de voorlopige voorziening, mits de huurtermijnen worden betaald. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie, gezien het vonnis van 18 november 2020 tot ontruiming van de woning van verzoekster. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van dit vonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, onder de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout en griffier mr. T.M.M. de Laat op 3 april 2025.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 3 april 2025
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 7 maart 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 7 maart 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 26 maart 2025.
Ter zitting van 26 maart 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer mr. J. Pearson, advocaat van verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij het Wijkteam (hierna: hulpverlening);
  • de heer [persoon B] en mevrouw [persoon C] , beiden werkzaam bij Stichting Nieuw Vaarwater (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [persoon D] , werkzaam bij Stichting Woonstad Rotterdam, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
Namens verzoekster zijn na de zitting, op 27 maart 2025, aanvullende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2020 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster wil een oplossing voor haar schuldenproblematiek. Zij heeft daarom hulp gezocht bij het wijkteam. Verzoekster heeft inkomsten uit arbeid. Daarnaast ontvangt zij toeslagen. Zij heeft daarmee voldoende inkomsten om de maandelijkse huur te voldoen. De huur van de maanden maart 2025 en april 2025 is inmiddels voldaan. Daarnaast is budgetbeheer opgestart, waardoor ook voldoende aannemelijk is dat de lopende termijnen tijdig zullen worden betaald.
3.
Het verweer
Verweerster heeft ter zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen een toewijzing van de verzochte voorlopige voorziening, zolang de lopende huurtermijnen worden betaald. Daarnaast hecht verweerster er belang bij dat verzoekster goed meewerkt met het schuldhulpverleningstraject.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2020 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 26 februari 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 25 maart 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van18 november 2020 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft aangetoond dat zij voldoende inkomsten heeft om de lopende huurtermijnen te voldoen. Gebleken is verder dat de huur van maart 2025 en april 2025 is betaald. Daarnaast is budgetbeheer opgestart, waardoor ook voldoende aannemelijk is dat de lopende huurtermijnen voortaan tijdig en volledig zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.
5.
De beslissing
De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 18 november 2020 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ( [postcode] ), voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 7 maart 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025.