ECLI:NL:RBROT:2025:5222

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
FT RK 25/369 en FT RK 25/370
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering en huurbetalingen

In deze zaak heeft verzoeker op 6 maart 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet, met het doel een voorlopige voorziening te verkrijgen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 26 maart 2025 bepaald. Tijdens de zitting zijn zowel verzoeker als verweerster gehoord. Verzoeker, die als zzp’er werkt, heeft aangegeven dat hij in staat is om zijn huurbetalingen te voldoen, en heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat hij de huur voor maart en april 2025 heeft betaald. Verweerster, Madeli Vastgoed B.V., heeft echter betwist dat verzoeker aan zijn betalingsverplichtingen voldoet en heeft aanvullende stukken ingediend ter ondersteuning van haar standpunt.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Gezien de eerdere ontruimingsprocedure en de aankondiging van verweerster om over te gaan tot ontruiming, heeft de rechtbank geoordeeld dat er inderdaad een bedreigende situatie is. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen en een schuldhulpverleningstraject is gestart, afgewogen tegen de belangen van verweerster. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de lopende huurtermijnen kunnen worden voldaan en heeft zij de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met voorwaarden. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 3 april 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 6 maart 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 7 maart 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 26 maart 2025.
Ter zitting van 26 maart 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. J. Pearson, advocaat van verzoeker;
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij Gerechtsdeurwaarders Velthoven De Koning, namens Madeli Vastgoed B.V., gevestigd te Bergschenhoek (hierna: verweerster).
Verweerster heeft voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank stukken toegezonden.
Namens verzoeker zijn na de zitting, op 2 april 2025, aanvullende stukken overgelegd.
Verweerster heeft op 1 april 2025 en op 2 april 2025 aanvullende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden hetgeen in het proces-verbaal van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2024 is bepaald met betrekking tot de ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker wil een oplossing voor zijn schuldenproblematiek. Hij heeft daarom hulp gezocht bij Zuidweg & Partners. Met hen is inmiddels het schuldhulpverleningstraject in gang gezet. Verzoeker werkt als zzp’er bij een transportbedrijf. Hij heeft daarmee voldoende inkomsten om de maandelijkse huur te voldoen. Hij heeft bovendien de huur van maart 2025 en april 2025 voldaan. In dat kader is op 2 april 2025 een betalingsoverzicht overgelegd.

3.Het verweer

Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Verzoeker heeft weliswaar enkele betalingen verricht, maar hij heeft niet voldaan aan de gemaakte afspraken zoals weergegeven in het proces-verbaal van 10 juli 2024. In haar bericht van 1 april 2025 heeft verweerster haar standpunt gehandhaafd, omdat de ontbrekende € 1.000,- aan huur voor de maand april 2025 volgens verweerster nog niet was ontvangen. Verder heeft zij in haar bericht van 2 april 2025 aangevoerd dat verzoeker, in tegenstelling tot wat hij ter zitting heeft verklaard, de aanvullende betaling van € 1.000,- pas heeft voldaan op 1 april 2025 om 16:47 uur.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het proces-verbaal van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 5 februari 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 11 maart 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij hetgeen is bepaald in het proces-verbaal van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Zoals ook ter zitting is besproken kijkt de rechtbank daarbij uitsluitend naar het voldoen en kunnen (blijven) voldoen van de maandelijkse huurbetalingen en niet naar de nakoming van de betalingsregeling, zijnde de afspraak dat verzoeker extra aflossingen zal doen op de reeds bestaande huurachterstand. Uit de door partijen overgelegde stukken is gebleken dat onder meer de huur van maart 2025 en april 2025 is betaald. Verzoeker heeft bovendien aangetoond dat hij voldoende inkomsten heeft om de lopende huurtermijnen te voldoen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 10 juli 2024 opgemaakte proces-verbaal van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ( [postcode] ), voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 7 maart 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025.