ECLI:NL:RBROT:2025:5267

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
ROT 22/2071
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Dienst Toeslagen inzake forfaitaire schadevergoeding op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft eiseres, gedupeerd door de toeslagenaffaire, beroep ingesteld tegen een besluit van de Dienst Toeslagen. De Dienst Toeslagen had aan eiseres een forfaitair bedrag van € 30.000,- toegekend op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres betoogde dat dit bedrag onvoldoende was en dat latere besluiten van de Dienst Toeslagen, die op een andere wettelijke grondslag berustten, ook in deze procedure betrokken moesten worden. De rechtbank oordeelde echter dat de latere besluiten geen nadere besluiten waren in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het beroep ongegrond was. Eiseres had wel recht op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, die door de rechtbank werd vastgesteld op € 2.500,-. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn deels aan de Dienst Toeslagen en deels aan de Staat was toe te rekenen. De Dienst Toeslagen werd veroordeeld tot betaling van € 740,74 en de Staat tot € 1.759,26 aan eiseres. Daarnaast werd de Staat en de Dienst Toeslagen veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ),
en

de Staat der Nederlanden (de Staat).

Samenvatting

1. De Dienst Toeslagen heeft aan eiseres een forfaitair bedrag van € 30.000,- toegekend op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Volgens eiseres is dit bedrag veel lager dan de werkelijk geleden schade. De latere besluiten van de Dienst Toeslagen in het kader van de integrale beoordeling zouden ook bij deze procedure moeten worden betrokken. De rechtbank oordeelt anders. De latere besluiten berusten op een andere grondslag. Bij het toekennen van het forfaitaire bedrag wordt geen rekening gehouden met de werkelijke schade. Het beroep is ongegrond. Eiseres heeft wel recht op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Procesverloop

2. Met het besluit van 4 februari 2021 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van artikel 2.7 van de Wht.
2.1.
Met het besluit van 31 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 4 februari 2021 ongegrond verklaard.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft aanvullende beroepschriften ingediend. De Dienst Toeslagen heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [persoon A] (een kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres) en de gemachtigden van verweerder.
2.4.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst. Partijen hebben nadere stukken ingediend. Geen van de partijen heeft, nadat zij zijn gewezen op het recht op een nadere zitting te worden gehoord, verklaard gebruik te willen maken van dat recht. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres is gedupeerde van de toeslagenaffaire. Op 9 december 2019 heeft zij een aanvraag gedaan om compensatie. Op 25 januari 2021 heeft eiseres € 204,- ontvangen.
4. Met het besluit van 4 februari 2021 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres in aanmerking komt voor een herstelmaatregel en dat het bedrag dat zij eerder had ontvangen, moest worden aangevuld tot € 30.000,-. Met het bestreden besluit is de Dienst Toeslagen daarbij gebleven.
5. De Dienst Toeslagen heeft de integrale beoordeling van eiseres afgerond. Met het besluit van 24 juni 2022 heeft de Dienst Toeslagen de hoogte van de compensatie voor de toeslagjaren 2010 en 2011 vastgesteld op € 6.895,-. Omdat eiseres al € 30.000,- had ontvangen, ontving zij geen nabetaling. Met het besluit van 7 juli 2022 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie voor de toeslagjaren 2008 en 2009.
6. Eiseres betoogt dat het compensatiebedrag veel lager is dan de schade die zij werkelijk heeft geleden. Zij heeft haar huis moeten verkopen en kreeg te maken met arbeidsongeschiktheid. Verder moeten volgens eiseres de besluiten van de Dienst Toeslagen van 24 juni 2022 en 7 juli 2022 bij deze procedure worden betrokken op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft zich neergelegd bij het standpunt van de Dienst Toeslagen dat de betalingstermijn van zes maanden na de aanvraag in haar geval niet van toepassing is en zij geen recht heeft op betaling van wettelijke rente. [1]
7. De rechtbank overweegt als volgt. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 2.7 van de Wht. De besluiten van 24 juni 2022 en 7 juli 2022 zijn gebaseerd op artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Omdat sprake is van een verschillende grondslag, zijn de latere besluiten geen besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb. Dat betekent dat het in deze procedure alleen gaat over het besluit van 31 maart 2022. De hoogte van het bedrag dat op grond van artikel 2.7 van de Wht wordt uitgekeerd, is forfaitair bepaald op € 30.000,- minus de reeds ontvangen compensatie. De Dienst Toeslagen hoefde in het kader van het bestreden besluit dus geen rekening te houden met de werkelijk geleden schade. Die schade kan wel aan bod komen bij een aanvraag voor aanvullende compensatie op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wht.
8. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
8.1.
De Staat is partij in deze zaak. Omdat de schadevergoeding minder dan € 5.000 bedraagt en geen belangrijke nieuwe rechtsvragen over de immateriële schadevergoeding aan de orde zijn, voert de minister geen verweer. [2]
8.2.
Rechtszaken moeten binnen een redelijke termijn worden berecht. Als uitgangspunt is de redelijke termijn twee jaar, gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door de Dienst Toeslagen tot de uitspraak van de rechtbank. Bij overschrijding van de redelijke termijn wordt verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. [3]
8.3.
Het bezwaarschrift is ontvangen op 15 februari 2021. Op de datum van de uitspraak is de redelijke termijn met 2 jaar, 2 maanden en 10 dagen overschreden.
8.4.
De hoogte van de schadevergoeding is € 500,- per half jaar, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Omdat de redelijke termijn met afgerond 27 maanden is overschreden, heeft eiseres recht op een schadevergoeding van € 2.500,-. De bezwaarfase mocht zes maanden duren. [4] De uitspraak op bezwaar is bekendgemaakt op 31 maart 2022, afgerond 14 maanden na ontvangst van het bezwaarschrift. De overschrijding van de redelijke termijn is dus voor 8/27e deel toe te rekenen aan de Dienst Toeslagen. Het restant van de overschrijding wordt toegerekend aan de Staat. Dit betekent dat de Dienst Toeslagen een schadevergoeding van € 740,74 aan eiseres moet betalen. De Staat moet € 1.759,26 betalen.
8.5.
Eiseres heeft recht op vergoeding van de proceskosten voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 226,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,25). [5] Voor het indienen van het verzoek is geen griffierecht verschuldigd. [6] Omdat de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de Dienst Toeslagen als de Staat is toe te rekenen, moeten beiden de helft van de proceskosten aan eiseres vergoeden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres heeft wel recht op een schadevergoeding van € 2.500,-, omdat de procedure te lang geduurd heeft. Zij heeft ook recht op vergoeding van haar proceskosten in verband met het verzoek om schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Dienst Toeslagen tot betaling van een schadevergoeding van € 740,74 aan eiseres;
- veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding van € 1.759,26 aan eiseres;
- veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 113,37;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 113,38.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6.9, derde lid en artikel 9.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wht.
2.Beleidsregel van 8 juli 2014 (
3.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
4.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.11.1.
5.HR 9 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:218, r.o. 4.2.
6.Artikel 8:94, tweede lid, van de Awb.