In deze zaak heeft eiseres, gedupeerd door de toeslagenaffaire, beroep ingesteld tegen een besluit van de Dienst Toeslagen. De Dienst Toeslagen had aan eiseres een forfaitair bedrag van € 30.000,- toegekend op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres betoogde dat dit bedrag onvoldoende was en dat latere besluiten van de Dienst Toeslagen, die op een andere wettelijke grondslag berustten, ook in deze procedure betrokken moesten worden. De rechtbank oordeelde echter dat de latere besluiten geen nadere besluiten waren in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het beroep ongegrond was. Eiseres had wel recht op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, die door de rechtbank werd vastgesteld op € 2.500,-. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn deels aan de Dienst Toeslagen en deels aan de Staat was toe te rekenen. De Dienst Toeslagen werd veroordeeld tot betaling van € 740,74 en de Staat tot € 1.759,26 aan eiseres. Daarnaast werd de Staat en de Dienst Toeslagen veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres.