4.2.In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.
5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 14 december 2022 heeft vastgesteld op 27,92%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
6. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, een anamnese, een lichamelijk en psychisch onderzoek door de primaire verzekeringsarts tijdens het fysieke spreekuur op 23 augustus 2023, het gestelde in bezwaar en het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgevoerd dossieronderzoek, alsmede op medische informatie afkomstig van de behandelend huisarts, POH-GZZ, pijnspecialist, reumatoloog, chirurg, orthopeed, neuroloog, psycholoog en fysiotherapeut. Er is geen reden het onderzoek niet zorgvuldig te achten. Dat de bij brief van 4 juni 2024 door eiser in bezwaar overgelegde medische stukken niet kenbaar bij de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde beoordeling zijn betrokken, maakt dat niet anders, want die stukken werden te laat, juist voor het nemen van het bestreden besluit, ingezonden. Overigens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn rapportage in beroep daarop nog gerespondeerd.
7. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden om te twijfelen aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Uit het gestelde in beroep volgt niet dat verweerder een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser per 14 december 2022. Voorts is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten als zodanig of om een gestelde diagnose, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Wat eiser in dat verband heeft aangevoerd legt – zonder af te doen aan de beleving door eiser van de door hem ervaren medische klachten – tegenover de gemotiveerde medische oordelen van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om de door de verzekeringsarts vastgestelde FML aan te passen.
Ten aanzien van de fysieke beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarbij overwogen dat onderzoek van de behandelend reumatoloog geen afwijkingen aan het licht heeft gebracht, dat de primaire verzekeringsarts bij zijn onderzoek zelf ook geen afwijkingen heeft kunnen vaststellen en dat er met de nauwelijks of niet objectiveerbare klachten van eiser ruimschoots rekening is gehouden door het aannemen van verminderde mogelijkheden.
Ten aanzien van de psychische beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de primaire verzekeringsarts bij zijn onderzoek geen psychische ziekteverschijnselen heeft kunnen vaststellen. Hij betrekt daarbij dat eiser zich vlot presenteerde, dat hij zijn verhaal goed kon doen en dat de primaire verzekeringsarts geen beperkende angst- of stemmingsklachten heeft beschreven. Weliswaar is eiser vanaf 2013/2014 wisselend in beeld geweest bij de POH-GGZ maar uit de overgelegde informatie van de POH-GGZ blijkt dat de problematiek ook (deels) psychosociaal en relationeel van aard was. Voorts stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep vast dat er rond einde wachttijd geen actieve behandeling speelde en eiser ook geen psychofarmaca gebruikte. Verder stelt hij vast dat het dagverhaal geen problemen in de omgang met echtgenote of kinderen beschrijft en laat niets zien van gemakkelijk in conflict komen met derden. Dit alles bij elkaar leidt ertoe dat de primaire verzekeringsarts geen psychische beperkingen hoefde aan te nemen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
In zijn aanvullende rapport van 14 januari 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar aanleiding van het gestelde in het beroepschrift en de ingebrachte medische informatie de behandelend huisarts, POH-GGZ en fysiotherapeut, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij daarin geen aanleiding ziet het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
8. Gelet op de overtuigende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarbij merkt de rechtbank op dat in dit beroep het bestreden besluit ter beoordeling voorligt en daarmee de beoordeling van eiser per de datum in geding 14 december 2022. Latere ontwikkelingen in de gezondheidssituatie van eiser moeten daarbij dus buiten beschouwing blijven.
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 maart 2025 geselecteerde functies de mogelijkheden van eiser op 14 december 2022 overschrijdt, zodat deze functies voor eiser op die datum geacht moeten worden geschikt te zijn. In beroep heeft eiser geen arbeidskundige gronden naar voren gebracht.
10. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen van 27,92%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep van eiser ongegrond. Omdat eerst in beroep de geselecteerde functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd kenbaar zijn geworden en het maatmanloon op juiste wijze is geïndexeerd, is de conclusie dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. Omdat niet gebleken is dat eiser hierdoor is benadeeld, zal dit gebrek worden gepasseerd. Het bestreden besluit kan dus in stand worden gelaten. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Daarnaast bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).