5.2.Verweerder stel zich op het standpunt dat terugvorderingen bij een jaarovergang gebruteerd worden omdat de uitkering immers bruto verstrekt is. De loonheffing en premies volksverzekeringen zijn in het belastingboekjaar afgedragen. De brutering is dus niet prematuur, aldus verweerder. Verweerder wijst er verder op dat het feit dat de terugvordering nog niet onherroepelijk vaststaat daarbij geen rol speelt.
6. Op grond van artikel 6 van de TW wordt voor een gehuwde als inkomen aangemerkt: de som van het inkomen uit arbeid of overig inkomen van hemzelf en van zijn echtgenoot.
Artikel 11a, eerste lid onder a en b, luidt als volgt:
“1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;”
Op grond van het tweede lid kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van artikel 12 is degene die aanspraak maakt op een toeslag verplicht aan verweerder op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald.
In artikel 20, eerste lid, is bepaald dat de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a van de TW onverschuldigd is betaald door verweerder wordt teruggevorderd. Op grond van het vijfde lid kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Oordeel rechtbank
ROT 23/3292
7. Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder bij besluit van 25 januari 2024 de opgelegde boete heeft ingetrokken. Daarmee vormt de boeteoplegging geen onderwerp van dit geding meer.
8. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat eiseres niet langer verweten wordt de inlichtingenplicht te hebben geschonden, zodat niet artikel 11a, eerste lid onder a, van de TW de grondslag voor de herziening van de toeslag vormt, maar artikel 11a, eerste lid onder b.
9. Gelet hierop heeft verweerder in de beroepsfase de grondslag van het bestreden besluit gewijzigd. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Voorts zal de rechtbank in het hiernavolgende beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
10. In geschil is of verweerder op goede gronden de toeslag op grond van de TW van eiseres vanaf 1 augustus 2021 heeft herzien, de teveel verstrekte toeslag over de periode 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 heeft teruggevorderd en de terugvordering gebruteerd heeft. Eiseres heeft tegen de hoogte van de terugvordering geen zelfstandige gronden ingediend. Daarbij stelt de rechtbank vast dat het teruggevorderde bedrag inmiddels gedeeltelijk is verrekend met de eiseres toegekende vergoeding van de kosten in bezwaar ter hoogte van € 1.194,-. De vordering bedraagt thans € 5.989,14.
11. Verweerder heeft vastgesteld dat de partner van eiseres met ingang van 28 januari 2011 een Wet WIA-uitkering ontvangt, dat hij vanaf 1 augustus 2021 een inkomen uit een ouderdomspensioen van ASR Levensverzekeringen N.V. ontvangt en dat het gezamenlijke inkomen per 1 augustus 2021 hoger is geworden. Verweerder heeft vervolgens geconcludeerd dat de toeslag van eiseres om die reden per 1 augustus 2021 herzien dient te worden en dat de teveel betaalde toeslag over de periode 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 teruggevorderd wordt.
12. Eiseres heeft de vaststelling van verweerder dat haar partner met ingang van 28 januari 2011 een Wet WIA-uitkering ontvangt niet weersproken. Ter zitting heeft eiseres niet langer ontkend dat haar partner vanaf 1 augustus 2021 een inkomen uit een ouderdomspensioen van ASR Levensverzekeringen N.V. ontvangt.
13. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat het gezinsinkomen in ieder geval sinds 1 augustus 2021 hoger is dan waarop de toegekende toeslag was gebaseerd en dat eiseres over de periode 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 daardoor ten onrechte teveel toeslag op grond van de TW is verleend.
14. De toeslag over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 moest dan ook op grond van artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder b, van de TW worden herzien, tenzij sprake zou zijn van dringende redenen.
15. Verweerder is vervolgens op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW verplicht tot het terugvorderen van de onverschuldigd betaalde toeslag ter hoogte van € 7.143,14 bruto. Ook bij een mogelijke fout van verweerder is verweerder verplicht de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen, tenzij sprake is van dringende redenen.
16. Van dringende redenen om van herziening van de toeslag en van terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken. Voor zover eiseres een beroep doet op de hardheidsclausule slaagt dit niet, reeds omdat eiseres daarvoor geen argumenten heeft aangedragen. Overige omstandigheden die een dringende reden tot matiging van de terugvordering zouden kunnen opleveren heeft eiseres niet aangevoerd. Verder heeft eiseres de hoogte van het teruggevorderde bedrag niet betwist.
17. De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte een bruto bedrag van haar terugvordert slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:708, vindt terugvordering van brutobedragen plaats indien de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. Vindt de terugbetaling plaats binnen hetzelfde belastingboekjaar als waarin de onverschuldigde betaling plaatsvond, dan kan worden volstaan met terugbetaling van het nettobedrag. Verweerder kan dan de loonheffing nog verrekenen met de belastingdienst. De rechtbank is van oordeel dat verweerder na het aflopen van het fiscale jaar in beginsel gerechtigd is om het terugvorderingsbedrag bruto terug te vorderen. Er is de rechtbank niet gebleken van zwaarwegende omstandigheden die in dit geval aanleiding zouden kunnen vormen om daarvan af te zien.