3.4Verdelen gezamenlijke goederen
De gezamenlijke goederen worden tussen de echtgenoten in overleg verdeeld.
Hierna wordt beschreven welke goederen gezamenlijk zijn en welke niet. De goederen die niet gezamenlijk zijn, worden niet verdeeld en blijven van de echtgenoot van wie die zijn.
Wat zijn gezamenlijke goederen?
Dit zijn de goederen waarop de echtgenoten beiden recht hebben en die in overleg tussen de echtgenoten moeten worden verdeeld:
De inboedel van de woning waarin de echtgenoten samenwonen en de inboedel in de Spaanse vakantiewoning.
Het saldo of de waarde van financiële producten (bijvoorbeeld een spaarrekening eigen woning) die op naam van beide echtgenoten staan.
Dat wat de echtgenoten samen hebben aangeschaft en/of dat wat op naam van beide echtgenoten staat.
De (andere) goederen waarvan niet kan worden aangetoond dat deze aan een echtgenoot individueel toebehoren.
Als de echtgenoten niet kunnen vaststellen in welke verhouding zij de aanschafsprijs van een gezamenlijke goed hebben betaald dan wel na de aanschafgeld aan het goed hebben besteed, dan wordt zo'n goed geacht van hen beiden voor de helft te zijn.
Wat zijn niet-gezamenlijke goederen
Dit zijn de goederen die niet gezamenlijk zijn:
De goederen die een echtgenoot vóór of tijdens hun huwelijk individueel heeft gekocht.
De goederen die een echtgenoot uit een erfenis of door een gift heeft gekregen.
Kleding en sieraden die bedoeld zijn voor een echtgenoot en niet door de andere echtgenoot uit een erfenis of door een gift zijn gekregen.
Een vennootschap van een echtgenoot.
(…)”
3.6.2.De huwelijkse voorwaarden houden – kort weergegeven – in dat partijen met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Daarnaast zijn partijen een finaal verrekbeding aangegaan en zijn er eenvoudige gemeenschappen ontstaan. Gelet op de bijzondere wijze van verrekening van dit finaal verrekenbeding, zal de rechtbank eerst dit onderdeel behandelen alvorens tot de bespreking van de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen te komen.
3.6.3.In de huwelijkse voorwaarden van partijen is opgenomen dat al het aanwezige vermogen wordt verrekend, zodanig dat aan de man 70% van het te verrekenen vermogen zal toekomen en aan de vrouw 30%. Verder is ter zake van de gezamenlijke goederen opgenomen dat als de echtgenoten niet kunnen vaststellen in welke verhouding zij de
aanschafsprijs van een gezamenlijke goed hebben betaald, dan wel na de aanschaf
geld aan het goed hebben besteed, het goed geacht wordt van hen beiden voor de helft te zijn. Partijen zijn het er (uiteindelijk) over eens dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen (de ASR beleggingsverzekering, de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning in Barendrecht in depot bij de notaris, de en/of bankrekening van partijen bij Banco de Sabadell en de villa [naam villa] in Spanje). Partijen zijn het er ook over eens dat alle vermogensbestanddelen inclusief ieders aandeel in de eenvoudige gemeenschappen meegenomen moeten worden bij de finale verrekening. De rechtbank zal dit als uitgangspunt nemen bij de verdere bespreking.
3.6.4.Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de eenvoudige gemeenschappen meegenomen moeten worden in de verrekening. De man gaat uit van een eigendomsverhouding van 50/50 voor de eenvoudige gemeenschappen en neemt daarom bij ieder der partijen de helft van de waarde van de eenvoudige gemeenschappen op in het overzicht van het te verrekenen vermogen. De vrouw meent dat uitgegaan moet worden van 70% van de waarde van de eenvoudige gemeenschappen aan de zijde van de man en 30% aan de zijde van de vrouw, omdat dat ook de verhouding is waarop verrekend zal worden. De vrouw erkent dat de eigendomsverhouding van de eenvoudige gemeenschappen 50/50 is, maar meent toch dat in de verrekening moet worden gerekend in de verhouding 30/70. De rechtbank volgt de vrouw niet in deze stelling.
3.6.5.De rechtbank is van oordeel dat de onverdeelde helft van ieder der partijen in de eenvoudige gemeenschappen in de verhouding 50/50 in de verrekening moet worden meegenomen. Dit is de eigendomsverhouding van die gezamenlijke goederen en dus het gedeelte dat in het vermogen van de man respectievelijk de vrouw valt. Dit blijkt overigens ook uit de juridische opinie van [persoon B] die door de vrouw in het geding is gebracht en waarin staat dat tot het te verrekenen vermogen behoort ‘de onverdeelde helft van de villa [naam villa] , de woning in Barendrecht en de ASR polis’ (alinea 6). De rekenmethode van de vrouw zou er bovendien rekenkundig toe leiden dat de gezamenlijke bestanddelen niet meegenomen worden in de verrekening. Door uit te gaan van een verdeling van de waarde in de verhouding 30/70 hoeft er per saldo over de eenvoudige gemeenschappen niets te worden verrekend. Dat gevolg verhoudt zich niet tot de primaire stelling van de vrouw dat de waardes van de gezamenlijke goederen ook in het finaal verrekenbeding moeten worden betrokken.
3.6.6.Op grond van artikel 358 lid 4 Rv is, tenzij de rechter anders bepaalt, hoger beroep van een tussenbeschikking slechts tegelijk met dat tegen de eindbeschikking toegestaan. De losse beslissing over de wijze waarop de eenvoudige gemeenschappen in de verrekening zullen worden meegenomen, is in beginsel niet vatbaar voor hoger beroep. In de zaak tussen partijen heeft deze beslissing echter grote gevolgen voor de rest van de procedure en het lijkt de rechtbank voor partijen belangrijk dat zij hierover definitieve duidelijkheid krijgen. Daarom zal de rechtbank deze beslissing expliciet vatbaar maken voor (tussentijds) hoger beroep.
3.6.7.De rechtbank zal aan partijen duidelijkheid vragen of zij tegen deze beslissing hoger beroep willen instellen. De zaak wordt daartoe PRO FORMA aangehouden tot 1 mei 2025. Partijen dienen de rechtbank en de wederpartij uiterlijk die datum schriftelijk te informeren of hij/zij tegen deze beschikking hoger beroep instelt.
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zal de behandeling van deze zaak worden aangehouden in afwachting van die beslissing in hoger beroep. Zodra het de rechtbank duidelijk is dat er geen hoger beroep wordt ingesteld, zal de rechtbank beslissen over de voortgang van de procedure.
3.6.8.Tussen partijen staat vast dat als peildatum voor de verrekening 23 januari 2023 geldt, zijnde de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend.
Omvang van het te verrekenen vermogen
3.6.9.Tussen partijen is in geschil welke vermogensbestanddelen op de peildatum behoren tot het te verrekenen vermogen.
3.6.10.Partijen zijn het erover eens dat de volgende bestanddelen op de peildatum tot het te verrekenen vermogen behoren:
lening onroerend goed [naam bedrijf 1] .;
rekening-courantschuld [naam bedrijf 1] .;
verkoopopbrengst echtelijke woning aan de [adres 1] in Barendrecht;
ASR beleggingsverzekering, nummer [polisnummer 1] , ten name van beide partijen;
ASR spaarhypotheekverzekering, nummer [polisnummer 2] , ten name van de man;
huizenportefeuille man;
huizenportefeuille vrouw;
schuld van de man aan dhr. [persoon C] ;
aandelen van de man in [naam bedrijf 1] .;
aanmerkelijk belangclaim;
aandelen van de man in [naam bedrijf 2] .(50%);
aandelen van de man in [naam bedrijf 3] .;
villa [naam villa] in Spanje ten name van beide partijen;
appartement [naam appartement] in Spanje ten name van de man;
aanbetaling Penthouse [naam penthouse 2] in Spanje;
aandeel van de man in [naam bedrijf 4] in Spanje;
stamrecht man in [naam bedrijf 1] .;
auto man Spanje;
auto vrouw Spanje;
auto vrouw Nederland;
het saldo op de ING betaalrekening, [rekeningnummer 3] , ten name van de vrouw;
het saldo op de ING spaarrekening, [rekeningnummer 4] , ten name van de vrouw;
het saldo op de gezamenlijke bankrekening bij Banco de Sabadell, [rekeningnummer 1] ;
het saldo op de ABN AMRO betaalrekening, [rekeningnummer 5] , ten name van de man;
het saldo op de ABN AMRO spaarrekening, [rekeningnummer 6] , ten name van de man;
het saldo op de ABN AMRO spaarrekening, [rekeningnummer 7] , ten name van de man;
het saldo op de ING betaalrekening, [rekeningnummer 8] , ten name van de man;
het saldo op de Credit Card rekening bij de ABN AMRO ten name van de man;
het saldo op de Satander betaalrekening, [rekeningnummer 9] , ten name van de man;
te ontvangen IB teruggave na middelingsverzoek.
3.6.11.Partijen verschillen van mening of de volgende bestanddelen op de peildatum tot het te verrekenen vermogen behoren:
opbrengst penthouse [naam penthouse 1] ;
schuld/schenking [naam penthouse 1] ;
belasting over verkoopwinst penthouse [naam penthouse 1] .
a. en b. Lening onroerend goed en rekening-courantschuld [naam bedrijf 1] .
3.6.12.Tussen partijen staat vast dat de lening onroerend goed [naam bedrijf 1] . ter hoogte van € 1.210.000,- en de rekening-courantschuld [naam bedrijf 1] . ter hoogte van € 4.193.114,- als negatief vermogen aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht moet worden opgenomen. De rechtbank zal dit dan ook overnemen.
c. Verkoopopbrengst echtelijke woning aan de [adres 1] in Barendrecht;
3.6.13.Tussen partijen is niet in geschil dat de voormalige echtelijke woning aan de [adres 1] in Barendrecht tot hun gezamenlijk eigendom behoorde en er dus sprake was van een eenvoudige gemeenschap. Deze woning is inmiddels verkocht. De verkoopopbrengst bevindt zich in depot bij de notaris. Zoals overwogen onder rechtsoverweging 3.6.5. zal de verkoopopbrengst van voornoemde woning in de verhouding 50/50 in de verrekening worden betrokken. Partijen zijn het er over eens dat de netto verkoopopbrengst € 522.381,24 bedraagt. De rechtbank zal dan ook een bedrag van € 261.190,62 aan de zijde van de vrouw en een bedrag van € 261.190,62 aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
d. ASR beleggingsverzekering, nummer [polisnummer 1]
3.6.14.Tussen partijen staat vast dat de polis van de ASR beleggingsverzekering, nummer [polisnummer 1] , ten name van beide partijen is gesteld, zodat sprake is van een eenvoudige gemeenschap. Zoals overwogen onder rechtsoverweging 3.6.5 zal de waarde van voornoemde verzekering per peildatum in de verhouding 50/50 in de verrekening worden betrokken. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van voornoemde verzekering per peildatum € 89.207.50 bedroeg, zodat de rechtbank een bedrag van € 44.603,75 aan de zijde van de vrouw en een bedrag van € 44.603,75 aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht zal opnemen.
e. ASR spaarhypotheekverzekering, nummer [polisnummer 2]
3.6.15.Partijen zijn het er inmiddels over eens dat de polis van de ASR spaarhypotheek-verzekering, nummer [polisnummer 2] , enkel ten name van de man is gesteld. Verder staat tussen partijen vast dat de spaarpolis voor een waarde van € 115.960,37 per peildatum aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht moet worden opgenomen. De rechtbank zal dit dan ook overnemen.
f. en g. Huizenportefeuilles
3.6.16.Tussen partijen is in geschil tegen welke waarde de vastgoedportefeuilles van partijen in het verrekenoverzicht moeten worden betrokken. De vrouw stelt dat uitgegaan moet worden van de waarde gebaseerd op de leegstand. De man stelt dat moet worden uitgegaan van de taxatiewaarde per peildatum, uitgaande van het feit dat de onroerende zaken worden verhuurd.
3.6.17.De rechtbank is van oordeel dat de waarde per peildatum in de verrekening moet worden betrokken. Dat de man er na de peildatum voor heeft gekozen een aantal panden te verkopen, maakt nog niet dat er met terugwerkende van een andere waarde moet worden uitgegaan. Het is aan een ieder der partijen naar eigen goeddunken zijn/haar vermogen na peildatum te beheren. Voor beide vastgoedportefeuilles gaat de rechtbank dan ook uit van de taxatiewaarde per peildatum, zodat aan de zijde van de vrouw een waarde van € 715.000,- en aan de zijde van de man een waarde van € 4.120.000,- in aanmerking wordt genomen. Verder is tussen partijen niet in geschil dat de vastgoedportefeuille belast is met een met een hypotheekschuld van € 1.250.000,-, zodat de rechtbank dit bedrag aan de zijde van de man als negatief vermogen zal opnemen.
h. Schuld dhr. [persoon C]
3.6.18.Tussen partijen staat vast dat de man een schuld ter hoogte van € 300.000,- is aangegaan bij zijn broer, de heer [persoon C] , welke op de peildatum nog niet was afgelost. De rechtbank zal derhalve een negatief bedrag van € 300.000,- aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
i. en j. Aandelen [naam bedrijf 1] . en aanmerkelijk belangclaim
3.6.19.Partijen zijn het eens dat de aandelen van de man in [naam bedrijf 1] . een intrinsieke waarde vertegenwoordigen van € 7.510.784,- en dat hierop een aanmerkelijk belangclaim rust van € 2.015.559,-. De rechtbank zal net als partijen voornoemde bedragen aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
k. en l. Aandelen [naam bedrijf 2] .(50%) en [naam bedrijf 3] .
3.6.20.Tussen partijen is de waarde van de aandelen van de man in [naam bedrijf 2] . (50%), alsmede de waarde van de aandelen van de man in [naam bedrijf 3] . in geschil. De man stelt dat uitgegaan moet worden van de intrinsieke waarde, die negatief was op de peildatum. Op de peildatum was er enkel een aanbetaling voor de aankoop van appartementen gedaan, welke aanbetaling door [naam bedrijf 1] . is gefinancierd zodat tegenover de investering een schuld staat. De vrouw stelt dat moet worden uitgegaan van de waarde in het economische verkeer. Er moet daarom rekening worden gehouden met het feit dat is geïnvesteerd met het oog op het behalen van een rendement. De vrouw houdt daarom rekening met de verkoopopbrengsten van de appartementen verminderd met de daarvoor gemaakte kosten en aangegane leningen. De vrouw berekent het aandeel van de man in [naam bedrijf 2] . (50%) op € 1.055.131,35 en de waarde van de aandelen in [naam bedrijf 3] . op € 354.366,11.
3.6.21.De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 3.1. van de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden, onder ‘Hoe wordt de deling uitgevoerd?’, zijn partijen overeengekomen dat de waarde van een besloten vennootschap van een echtgenoot wordt vastgelegd aan de hand van de waarde in het economische verkeer, alsmede dat voor de vaststelling van de waarde van de vennootschap een onafhankelijke deskundige wordt ingeschakeld. Een Spaanse SL (Sociedad Limitada) is vergelijkbaar met een Nederlandse B.V., zodat de rechtbank de man niet volgt dat bij de waardering van de aandelen van de man in de Spaanse ondernemingen moet worden uitgegaan van de intrinsieke waarde. Het standpunt van de man strookt ook niet met de toelichting van [persoon D] die door de man in het geding is gebracht. Hieruit blijkt immers dat de Spaanse ondernemingen twee naar Spaans recht opgerichte entiteiten zijn met als doel het aankopen, opknappen/ verbouwen en verkopen van Spaanse registergoederen met het oog op het behalen van rendement op de investering/belegging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij de waardering van de aandelen per peildatum ook de winstpotentie moet worden meegenomen. Partijen zijn het erover eens dat voor de waardering van de aandelen 31 december 2022 als peildatum moet worden gehanteerd.
3.6.22.De rechtbank acht zich onvoldoende voorgelicht om de waarde van de aandelen die aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht moet worden meegenomen te kunnen bepalen. De rechtbank is daarom voornemens een deskundige te benoemen. Daarbij is de rechtbank voornemens aan deze deskundige de volgende vragen voor te leggen:
- Welke waarderingsmethode van de aandelen [naam bedrijf 2] . en [naam bedrijf 3] . is de meest reële waarderingsmethode in dit geval, gelet op het karakter van deze vennootschappen en hetgeen de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 3.6.21;
- Wat is, uitgaande van de meest reele waarderingsmethode, de waarde van de aandelen van de man in [naam bedrijf 2] . en in [naam bedrijf 3] . in het economische verkeer van per peildatum 31 december 2022?
- Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die mogelijk relevant kunnen zijn voor de waardering en/of het verdere verloop van deze zaak dan wel de beoordeling daarvan?
3.6.23.Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de in te schakelen deskundige. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man drie deskundigen moet aandragen die verklaren een eventuele benoeming door de rechtbank te kunnen en zullen aanvaarden, waaruit de vrouw een deskundige kiest. Daarnaast moeten partijen zich beiden uitlaten over de hiervoor geformuleerde, aan de deskundige voor te leggen, vragen.
3.6.24.De rechtbank zal de door partijen volgens voornoemd spoorboekje aangewezen deskundige vragen of deze bereid en in staat is zijn om haar taak als deskundige op zich te nemen en een begroting te maken van zijn of haar loon en overige kosten. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich over deze kosten uit te laten. Voor zover daarom door de deskundige wordt gevraagd, moet een voorschot van de nota aan de deskundige worden voldaan. Door de man is toegezegd dat hij dit voorschot zal voldoen, onder verrekening met de vrouw op het moment van verdere afwikkeling van het huwelijksvermogensregime (het te verrekenen vermogen). Vervolgens zal het deskundigenbericht in een nader te geven beschikking worden bevolen. De deskundige mag pas aan het onderzoek beginnen als het voorschot is gestort.
3.6.25.Het voorgaande betekent dat de rechtbank de beslissing ten aanzien van de (finaal) te verrekenen waarde van de aandelen van de man in de Spaanse ondernemingen als voornoemd aanhoudt.
m. Villa [naam villa] , Spanje
3.6.26.Tussen partijen staat vast dat de villa [naam villa] tot hun gezamenlijk eigendom behoort en er dus sprake is van een eenvoudige gemeenschap. Zoals overwogen onder rechtsoverweging 3.6.5 zal naar het oordeel van de rechtbank de waarde in de verhouding 50/50 in de verrekening moeten worden betrokken. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de waarde van de villa per peildatum, zijnde € 3.300.000,- inclusief de waarde van de inboedelgoederen die zich in de villa bevinden. In het verrekenoverzicht zal de rechtbank dan ook een bedrag van € 1.650.000,- aan de zijde van de vrouw en een bedrag van € 1.650.000,- aan de zijde van de man opnemen.
n. Appartement [naam appartement] , Spanje
3.6.27.Tussen partijen staat vast dat het appartement [naam appartement] enkel ten name van de man is gesteld en kan worden uitgegaan van een waarde per peildatum van € 1.650.000,-. Partijen zijn het er ook over eens dat hierop de belastingheffing van € 89.508,47 en de verkoopkosten in mindering moet worden gebracht.
Verder twisten partijen over de hoogte van de verkoopkosten. Door de man is voldoende onderbouwd dat de totale verkoopkosten € 109.124,52 (7.381,00 + 50,00 + 1.868,52 + 99.825,00) waren (productie 77 van de man).
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank per saldo een bedrag van € 1.451.367,01 ter zake van de waarde van het appartement [naam appartement] aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
3.6.28.Partijen twisten nog over de hoogte van de hypothecaire geldlening die op de peildatum nog openstond. Door de man is een bankafschrift van Santander overgelegd waaruit de door hem gestelde hypotheekstand ter hoogte van € 648.079,83 blijkt. Dat de hypotheekstand per peildatum lager zou zijn, zoals door de vrouw gesteld, is niet gebleken. De rechtbank zal daarom voornoemd bedrag aan de zijde van de man als negatief vermogen opnemen.
o. Aanbetaling Penthouse [naam penthouse 2] , Spanje
3.6.29.Tussen partijen staat vast dat de man op de peildatum een aanbetaling van € 200.000,- voor het Penthouse [naam penthouse 2] had gedaan. De vrouw stelt dat desondanks een bedrag van € 300.000,- in het verrekenoverzicht moet worden betrokken, gelijk aan het bedrag dat de man van zijn broer had geleend omdat zij niet kan verklaren waar het restant is gebleven. De rechtbank kan op basis van de stellingen van partijen ook niet vaststellen waar het restantbedrag van het geleende geld is gebleven. Wat hier ook van zij, om de finale verrekening te kunnen vaststellen moet het vermogen van ieder der partijen per peildatum in aanmerking te worden genomen. De rechtbank zal daarom de aanbetaling ter hoogte van € 200.000,- voor het Penthouse [naam penthouse 2] aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen, omdat dit het aanbetaalde bedrag was.
p. Aandeel in [naam bedrijf 4] , Spanje
3.6.30.Tussen partijen staat vast dat de man een aandeel heeft in [naam bedrijf 4] . De waarde van dit aandeel per peildatum is tussen partijen in geschil. Door de man wordt als productie 26 een certificaat alsmede een transactieoverzicht overgelegd, waaruit zou blijken dat de man zijn aandeel in [naam bedrijf 4] op 8 oktober 2020 voor € 14.500,- heeft aangekocht. De vrouw heeft deze stukken gemotiveerd betwist, stellende dat de door de man in het geding gebrachte stukken zien op de gebruiksrechten en niet op de eigendomsrechten. De vrouw stelt dat het aandeel een waarde vertegenwoordigt van € 28.000,- per peildatum gebaseerd op de vrije verkoopwaarde. Ter onderbouwing overlegt de vrouw als productie 12 een overzicht waarvan de juistheid door de man gemotiveerd is betwist.
De rechtbank stelt voorop dat aan de hand van de stukken van partijen de waarde van het aandeel van de man niet kan worden vastgesteld. Omdat er geen taxatie is overgelegd, zal de rechtbank naar redelijkheid en schattenderwijs een waarde van € 22.500,- aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
q. Stamrecht in [naam bedrijf 1] .
3.6.31.Tussen partijen staat vast dat het stamrecht van de man in [naam bedrijf 1] . voor een waarde per peildatum van € 31.509,30 in het verrekenoverzicht aan de zijde van de man moet worden opgenomen. De rechtbank zal dit dan ook overnemen.
3.6.32.Tussen partijen zijn de waardes van de auto’s niet in geschil. Het betreft:
- de auto van de man in Spanje met een waarde per peildatum van € 87.500,-;
- de auto van de vrouw in Spanje met een waarde per peildatum van € 69.750,-;
- de auto van de vrouw in Nederland met een waarde per peildatum van € 20.000,-.
De rechtbank zal deze waardes in het verrekenoverzicht opnemen.
u. t/m v Saldi bankrekeningen vrouw
3.6.33.Tussen partijen staat vast dat het saldi op de bankrekeningen ten name van de vrouw, te weten de ING betaalrekening, [rekeningnummer 3] en de ING spaarrekening, [rekeningnummer 4] , per peildatum respectievelijk € 666,33 en € 85.005,01 bedroegen. De rechtbank zal net als partijen voornoemde saldi aan de zijde van de vrouw in het verrekenoverzicht opnemen.
3.6.34.Tussen partijen staat vast dat het saldo op de gezamenlijke en/of-rekening bij Banco de Sabadell, met rekeningnummer [rekeningnummer 1] , per peildatum € 12.000,- bedroeg. Zoals overwogen onder rechtsoverweging 3.6.5 moet het saldo naar het oordeel van de rechtbank in de verhouding 50/50 in de verrekening worden betrokken. De rechtbank zal derhalve een bedrag van € 6.000,- aan de zijde van de vrouw en een bedrag van € 6.000,- aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
x. t/m cc. Saldi bankrekeningen man
3.6.35.Het saldi op de navolgende bankrekeningen ten name van de man per peildatum is niet tussen partijen in geschild. Het betreft:
- de ABN AMRO betaalrekening, [rekeningnummer 5] , € 17.016,97;
- de ABN AMRO spaarrekening, [rekeningnummer 6] , € 1,06;
- de ABN AMRO spaarrekening, [rekeningnummer 7] , € 0,74;
- de ING betaalrekening, [rekeningnummer 8] , € 2.422,10.
De rechtbank zal net als partijen voornoemde saldi aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
3.6.36.Tussen partijen staat inmiddels vast dat er per peildatum geen bedrag op de Credit Card rekening van de man bij de ABN AMRO openstond, zodat het saldo van deze rekening niet in het verrekenoverzicht wordt betrokken.
3.6.37.Het saldo op de Santander betaalrekening, [rekeningnummer 9] , ten name van de man, is tussen partijen in geschil. Anders dan de man, laat de rechtbank de overboeking van
€ 10.000,- op de peildatum naar de onderneming van de man [naam bedrijf 3] . buiten beschouwing en zal uitgaan van het saldo op de bankrekening aan het begin van de dag. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank een saldo van € 1.745.949,33, zoals blijkt uit het door de man overgelegde bankafschrift, aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen. Hoewel de vrouw stelt dat het saldo van de Santander rekening van de man gelet op de verkoopopbrengst van het penthouse [naam penthouse 1] hoger had moeten zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding het saldo te corrigeren. Ondanks het feit dat de man niet heeft kunnen uitleggen waar voornoemd geldbedrag is gebleven, kan dit door de rechtbank ook niet worden vastgesteld. Voor de vaststelling van de finale verrekening is enkel de vaststelling van het saldo per peildatum van belang.
dd. IB teruggave na middelingsverzoek
3.6.38.Tussen partijen staat vast dat een bedrag van € 23.423,- ter zake van de te ontvangen IB teruggave na middelingsverzoek aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht moet worden opgenomen. De rechtbank zal dit dan ook overnemen.
ee. Opbrengst penthouse [naam penthouse 1]
3.6.39.Tussen partijen is in geschil of de verkoopopbrengst van penthouse [naam penthouse 1] in het vermogensoverzicht moet worden meegenomen. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de netto verkoopopbrengst, die zij berekent op € 1.808.000,- aan de zijde van de man als vermogen in het finaal verrekenbeding moet worden betrokken (in plaats van het saldo op de Santander rekening). De man betwist dat de netto verkoopopbrengst in de verrekening moet worden betrokken, omdat dit bedrag op de Santander rekening is gestort, waarvan het saldo al wordt meegenomen in de finale verrekening. Vast staat dat het penthouse al voor de peildatum was verkocht, zodat het niet tot het te verrekenen vermogen behoort. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het penthouse, dan wel de verkoopopbrengst, niet als een afzonderlijk vermogensbestanddeel meenemen in de finale verrekening.
ff. Schuld/schenking [naam penthouse 1]
3.6.40.Tussen partijen is in geschil of de schuld die de man heeft jegens dochter [naam penthouse 1] in verband met haar aandeel van 30 % in de netto verkoopopbrengst van het penthouse [naam penthouse 1] in de verrekening moet worden betrokken. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man, zonder haar medeweten en instemming, heeft bewerkstelligd dat [naam penthouse 1] voor 30 % eigenaar van het penthouse werd. Hoewel de vrouw erkent dat de man nog een winstaandeel, in verband met de verkoop van het penthouse, aan [naam penthouse 1] verschuldigd is, stelt zij dat de man dit geheel voor eigen rekening moet nemen. Volgens de vrouw is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid wanneer dit ten laste van de vrouw in de verrekening zou worden meegenomen omdat de man dit aandeel aan [naam penthouse 1] heeft geschonken en hier ook de credits voor heeft gekregen van [naam penthouse 1] .
3.6.41.De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de man nog een bedrag van € 218.493,57 aan [naam penthouse 1] verschuldigd is. De rechtbank ziet geen aanleiding deze schuld buiten de verrekening te houden, mede omdat [naam penthouse 1] haar aandeel in het penthouse ver voor de peildatum geschonken heeft gekregen. Deze schenking en de daaruit voortvloeiende schuld is ook niet betwist. Dat de man het winstaandeel nog niet aan [naam penthouse 1] heeft betaald, doet hier ook niet aan af, omdat tussen partijen vaststaat dat de man dit nog aan [naam penthouse 1] moet betalen. Dat de vrouw het niet eens was met de schenking doet hier niet aan af, omdat de vrouw mogelijkheden had om de schenking als zodanig aan te vechten. Nu ze dit niet doet en ook vindt dat het bedrag ten goede mag komen van [naam penthouse 1] , ziet de rechtbank geen aanleiding om het bedrag niet mee te nemen. De rechtbank zal derhalve een schuld ter zake van het winstaandeel [naam penthouse 1] ter hoogte van € 218.493,57 als negatief vermogen aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
gg. Belasting over verkoopwinst penthouse [naam penthouse 1]
3.6.42.Tussen partijen is de hoogte van de verschuldigde belasting over de verkoopopbrengst van het penthouse [naam penthouse 1] in geschil. De vrouw betwist dat naast het bedrag van € 165.000,- dat al aan belastingen op de verkoopopbrengst in mindering is gebracht, nog eens € 109.517,65 aan belasting verschuldigd zou zijn.
3.6.43.De rechtbank is van oordeel dat de man met de door hem overgelegde stukken voldoende heeft onderbouwd dat door hem na de peildatum € 77.166,07 en € 32.351,58 ter zake van belastingheffingen zijn voldaan. De rechtbank zal dan ook rekening houden met een belastingheffing over de verkoopopbrengst van het penthouse [naam penthouse 1] van in totaal € 109.517,65, welk bedrag als negatief vermogen aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht wordt betrokken.
3.6.44.Op grond van het voorgaande dienen de volgende vermogensbestanddelen in de verrekening te worden betrokken:
Activa Man Vrouw
Verkoopopbrengst echtelijke woning [adres 1] in Barendrecht € 261.190,62 € 261.190,62
De ASR beleggingsverzekering, nummer [polisnummer 1] € 44.603,75 € 44.603,75
De ASR spaarhypotheekverzekering, nummer [polisnummer 2] € 115.960,37
De huizenportefeuille man € 4.120.000,00
De huizenportefeuille vrouw € 715.000,00
De aandelen van de man in [naam bedrijf 1] . € 7.510.784,00
De aandelen van de man in [naam bedrijf 2] .(50%) € p.m.
De aandelen van de man in [naam bedrijf 3] . € p.m.
De villa [naam villa] in Spanje € 1.650.000,00 € 1.650.000,00
Het appartement [naam appartement] in Spanje € 1.451.367,01
De aanbetaling Penthouse [naam penthouse 2] in Spanje € 200.000,00
Het aandeel van de man in [naam bedrijf 4] in Spanje € 22.500,00
Het stamrecht man in [naam bedrijf 1] . € 31.509,30
De auto van de man in Spanje € 87.500,00
De auto van de vrouw in Spanje € 69.750,00
De auto van de vrouw in Nederland € 20.000,00
Het saldo ING betaalrekening, [rekeningnummer 3] € 666,33
Het saldo ING spaarrekening, [rekeningnummer 4] € 85.005,01
Het saldo Banco de Sabadell betaalrekening, [rekeningnummer 1] € 6.000,00 € 6.000,00
Het saldo ABN AMRO betaalrekening, [rekeningnummer 5] € 17.016,97
Het saldo ABN AMRO spaarrekening, [rekeningnummer 6] € 1,06
Het saldo ABN AMRO spaarrekening, [rekeningnummer 7] € 0,74
Het saldo ING betaalrekening, [rekeningnummer 8] € 2.422,10
Het saldo Satander betaalrekening, [rekeningnummer 9] € 1.745.949 ,33
Te ontvangen IB teruggave na middelingsverzoek € 23.423,00
Passiva Man Vrouw
De lening onroerend goed [naam bedrijf 1] . € 1.210.000,00
De rekening-courantschuld [naam bedrijf 1] . € 4.193.114,00
De hypotheekschuld verbonden aan de vastgoedportefeuille € 1.250.000,00
De schuld van de man aan dhr. [persoon C] € 300.000,00
De hypotheekschuld verbonden aan het appartement [naam appartement] € 648.079,83
De aanmerkelijk belangclaim € 2.015.559,00
De schuld aan [naam penthouse 1] € 218.493,57
De belasting over verkoopwinst Penthouse [naam penthouse 1] € 109.517,65
3.6.45.Omdat bovengenoemde p.m. posten nog onbekend zijn, kan de rechtbank op dit moment geen verrekenvordering bepalen. Zonder rekening te houden met de aandelen van de man in [naam bedrijf 2] .en in [naam bedrijf 3] . moet de man € 207.088,26 aan de vrouw betalen. De beslissing over de verdere afwikkeling van het finaal verrekenbeding wordt PRO FORMA aangehouden tot 1 mei 2025.
Eenvoudige gemeenschappen
3.6.46.Omdat partijen bij hun huwelijkse voorwaarden de wettelijke gemeenschap van goederen hebben uitgesloten (artikel 1.2) bestaan ten aanzien van diverse gezamenlijke vermogensbestanddelen uitsluitend eenvoudige gemeenschappen
3.6.47.Partijen hebben geen algehele overeenstemming over de verdeling van deze eenvoudige gemeenschappen. Waar partijen over en weer onvoldoende hebben gesteld om de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen vast te stellen, zal de rechtbank de wijze van verdeling gelasten, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang op grond van artikel 3:185 BW.
3.6.48.De peildatum van de omvang en waardering van de eenvoudige gemeenschappen is in beginsel de datum van feitelijke verdeling, tenzij overeenstemming bestaat over een andere datum dan wel uit redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit.
3.6.49.Tussen partijen staat vast dat de volgende eenvoudige gemeenschappen verdeeld moeten worden:
I. de verkoopopbrengst echtelijke woning aan de [adres 1] Barendrecht;
II. de beleggingsverzekering bij ASR, polisnummer [polisnummer 1] ;
III. de gezamenlijke en/of-rekening bij Banco de Sabadell, rekeningnummer [rekeningnummer 1] ;
IV. de villa [naam villa] te Spanje.
I. De verkoopopbrengst echtelijke woning aan de [adres 1] Barendrecht
3.6.50.Tot de eenvoudige gemeenschap behoorde de (voormalige) echtelijke woning aan de [adres 1] in Barendrecht en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening. Deze woning is verkocht en geleverd op 28 mei 2024. De overwaarde van deze woning, na aflossing van de hypothecaire geldlening en voldoening van de makelaarskosten, bedraagt € 522.381,24 en staat in depot bij de notaris. Tussen partijen staat vast dat van dit bedrag
€ 15.000,- aan de vrouw toekomt, waarna het restant bedrag bij helfte aan partijen moet worden uitbetaald. De rechtbank zal dan ook bepalen dat een bedrag van € 268.690,62 aan de vrouw wordt toebedeeld en een bedrag van € 253.690,62 aan de man.
3.6.51.De rechtbank overweegt dat een verklaring voor recht moet strekken tot het op bindende wijze vaststellen van het bestaan of preciseren van de inhoud van een rechtsverhouding. Omdat de rechtbank de wijze van verdeling van de overwaarde van de voormalige echtelijke woning bepaalt, heeft de man geen belang meer bij de door hem verzochte verklaring voor recht. De rechtbank wijst het verzoek van de man hiertoe dan ook af. Evenmin meent de rechtbank dat de man belang heeft bij veroordeling van de vrouw haar medewerking te verlenen aan de opheffing van het depot bij de notaris op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft geen reden aan de te nemen dat de vrouw na het wijzen van onderhavige beschikking haar medewerking hieraan zal onthouden. Ook dit verzoek van de man wijst de rechtbank af.
II. De beleggingsverzekering bij ASR, polisnummer [polisnummer 1]
3.6.52.Tot de eenvoudige gemeenschap behoorde de beleggingsverzekering bij ASR, met polisnummer [polisnummer 1] , ten name van beide partijen, welke was verbonden aan de voormalige echtelijke woning. In verband met de verkoop van de echtelijke woning is de beleggingsverzekering op 4 juni 2024 afgekocht. Hiertoe heeft de ASR een bedrag van € 110.547,69 aan de man uitgekeerd.
3.6.53.Tussen partijen is in geschil van welke peildatum voor de waardebepaling van de beleggingsverzekering moet worden uitgegaan. De vrouw stelt dat uitgegaan moet worden van de datum van feitelijke verdeling, zodat uitgegaan moet worden van een waarde van € 110.547,69. De man verzoekt op grond van de redelijkheid en billijkheid uit te gaan van de waarde op de peildatum 23 januari 2023, zijnde € 89.207,49, omdat de man na indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding de premies van in totaal € 9.785,02 volledig voor zijn rekening heeft genomen.
3.6.54.De stelling van de man dat hij in de periode van 23 januari 2023 tot 4 juni 2024 de premies ten behoeve van de beleggingsverzekering bij ASR volledig heeft voldaan, wordt door de vrouw niet weersproken. Derhalve komt de man een vergoedingsrecht toe. Hoewel de man hiertoe geen verzoek heeft gedaan, is de vrouw bereid, middels verrekening, alsnog de helft van de door de man betaalde premies over voornoemde periode te voldoen. De rechtbank zal de vrouw hierin volgen en ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de wettelijke peildatum. Voor de waarde wordt dan ook uit gegaan van het tijdstip van feitelijke verdeling, zijnde € 110.547,69 op 4 juni 2024. Door de man is niet weersproken dat van het door hem gestelde totaal bedrag aan betaalde premies slechts € 3.039,- op voornoemde verzekeringspolis zag, zodat de vrouw hiervan € 1.519,75 aan de man moet vergoeden. Omdat het afkoopbedrag door ASR aan de man is uitgekeerd, zal de rechtbank bepalen dat de (afkoopwaarde) beleggingsverzekering aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van € 110.547,69, onder de verplichting aan de vrouw ten titel van overbedeling een bedrag van € 53.754,06 te betalen.
III. De gezamenlijke en/of-rekening bij Banco de Sabadell, rekeningnummer [rekeningnummer 1]
3.6.55.Tot de eenvoudige gemeenschap behoorde de gezamenlijke en/of-rekening bij de Banco de Sabadell, rekeningnummer [rekeningnummer 1] . De rekening is na de peildatum ten name van de vrouw gesteld. Tussen partijen staat vast dat het saldo op de bankrekening aan de vrouw kan worden toegedeeld, zonder verdere verrekening met de man. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
IV. De villa [naam villa] te Spanje
3.6.56.Tot de eenvoudige gemeenschap behoort de villa [naam villa] te Spanje. Tussen partijen is de wijze van verdeling van voornoemde villa in geschil. De vrouw wenst de villa toegedeeld te krijgen. De man stelt dat de vrouw financieel niet in staat is de villa over te nemen. De man wenst dan ook dat de villa zo spoedig als mogelijk wordt verdeeld en verzoekt daarom de verdeling van de villa te gelasten door te bepalen dat deze moet worden verkocht.
3.6.57.De gemeenschappelijke eigendom van de woning is niet gegrond op enige huwelijksvermogensrechtelijke bepaling, zodat de rechtbank geen rechtsmacht kan ontlenen aan de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 (Huwelijksvermogensrecht verordening). De rechtbank kan ook geen rechtsmacht ontlenen aan artikel 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat de woning niet in Nederland ligt. Voor het bepalen van de rechtsmacht moet dan ook worden gekeken naar de EEX-Verordening II, Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012, (hierna EEX-Verordening II).
Hoofdregel, verwoord in artikel 4 EEX-Verordening II, is dat de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan verweerder woonplaats heeft, internationaal bevoegd zijn. Bepalend is de datum waarop de procedure in eerste aanleg aanhangig is gemaakt. De vrouw, in deze verweerster, had per datum indiening van het verzoekschrift haar woonplaats in Nederland. De genoemde hoofdregel is niet absoluut. Artikel 24, lid 1, EEX-Verordening II maakt een uitzondering op artikel 4 EEX-Verordening II als sprake is van zakelijke rechten op onroerend goed. Het artikel bepaalt dat voor geschillen met betrekking tot zakelijke rechten op onroerende goederen, ongeacht de woonplaats van partijen, bij uitsluiting bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed is gelegen. Dit betekent dat als het gaat om een zakelijk recht op de villa in Spanje de Spaanse gerechten bij uitsluiting bevoegd zijn. De rechtbank zal dus moeten vaststellen of de wederzijdse verzoeken van partijen ten aanzien van de villa zijn te kwalificeren als een zakelijk recht. Uitgangspunt daarbij is dat op grond van vaste rechtspraak artikel 24, lid 1, EEX-Verordening II restrictief moet worden uitgelegd. Artikel 24, lid 1 EEX-Verordening II is van toepassing op een vordering die wordt ingesteld ten aanzien van een onroerend goed, als die vordering ertoe strekt de omvang, de hoedanigheid, de eigendom of het bezit van een onroerend goed of het bestaan van andere zakelijk rechten op het onroerend goed vast te stellen en om de rechthebbenden de bescherming van de aan hun titel verbonden bevoegdheden te verzekeren.
Indien de vordering kan worden gekwalificeerd als een persoonlijk recht is artikel 24, lid 1, EEX-Verordening II niet van toepassing. Het verschil tussen een zakelijk recht en een persoonlijk recht bestaat hierin, dat een zakelijk recht werking heeft tegenover een ieder, terwijl een persoonlijk recht slechts tegen de debiteur geldend kan worden gemaakt.
3.6.58.Naar het oordeel van de rechtbank strekken de verzoeken van partijen over en weer tot het gelasten van de wijze van verdeling van de villa in Spanje. Een eventuele toewijzing van dit verzoek heeft geen goederenrechtelijke werking, maar bindt uitsluitend partijen. De verzoeken van partijen komen er immers op neer dat zij over en weer mee moeten werken aan het tot stand brengen van een toedeling dan wel van een verkooptraject en het komen tot een overeenkomst van verkoop. De verzoeken vinden hun grondslag in een persoonlijk recht dat partijen alleen tegenover elkaar geldend kunnen maken, ook al heeft de rechtshandeling uiteindelijk gevolgen voor het eigendomsrecht. De rechtbank kwalificeert de verzoeken van partijen dan ook als betrekking hebbend op persoonlijke rechten. Dat betekent dat op die verzoeken de hoofdregel van artikel 4 EEX-Verordening II van toepassing is en dat de rechtbank gelet op de woonplaats van verweerster bevoegd is om daarop te beslissen.
3.6.59.Vervolgens moet worden beoordeeld welk recht van toepassing is op de verzoeken die betrekking hebben op de persoonlijke rechten van partijen met betrekking tot de villa in Spanje. Partijen baseren hun verzoeken met betrekking tot de verdeling van de villa op titel 7 van boek 3 BW. Dit impliceert een rechtskeuze voor Nederlands recht. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat voldoende vast staat dat partijen kiezen voor de toepassing van het Nederlands recht. Aangezien de verdeling van een eenvoudige gemeenschap en de daarmee samenhangende vorderingen ter vrije dispositie van partijen staan en niet de goederenrechtelijke overgang van de onroerende zaken zelf betreft, zal de rechtbank de rechtskeuze van partijen voor Nederlands recht respecteren.
De (wijze van) verdeling van de villa
3.6.60.De rechtbank volgt de man in zijn stelling dat niet is gebleken dat de vrouw in staat is de villa [naam villa] over te nemen. Door de vrouw is niet gesteld, noch onderbouwd, op welke wijze zij dit zou kunnen financieren. Daarbij heeft de vrouw zelf gesteld dat dit voor haar niet haalbaar is, wanneer de waarde van de eenvoudige gemeenschappen naar rato van ieders aandeel (zijnde 50/50) in de finale verrekening wordt betrokken. Gelet op hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 3.6.5 heeft overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw niet in staat is de villa over te nemen. De rechtbank zal dan ook de wijze van verkoop van de villa [naam villa] gelasten als hierna in het dictum vermeld. Daarbij zal de rechtbank rekening houden met de tussen partijen bereikte overeenstemming – voor de situatie dat de villa verkocht zou moeten worden – inhoudende dat ieder van partijen een eigen makelaar zal aanzoeken/inschakelen, waarna aan deze makelaars de gezamenlijke opdracht wordt gegeven tot verkoop.