ECLI:NL:RBROT:2025:5301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
C/10/651583 / FA RK 23-557 en C/10/665044/FA RK 23-6479
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwikkeling van het huwelijksvermogensregime

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en zich uitgesproken over de nevenvoorzieningen, waaronder partneralimentatie en de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime. De man heeft verzocht om een gebruiksvergoeding voor de gemeenschappelijke villa in Spanje, maar dit verzoek is afgewezen omdat de vrouw de volledige lasten van de villa heeft gedragen. De rechtbank heeft de onderhoudsbijdrage voor de vrouw vastgesteld op € 13.248,- per maand, rekening houdend met haar behoefte en de draagkracht van de man. De rechtbank heeft ook de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschappen vastgesteld, waaronder de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning en de beleggingsverzekering. De rechtbank heeft bepaald dat de villa in Spanje moet worden verkocht en dat partijen een gezamenlijke makelaar moeten inschakelen. De beslissing over de verdere afwikkeling van het huwelijksvermogensregime is aangehouden tot 1 mei 2025, in afwachting van de benoeming van een deskundige en eventuele hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummers: C/10/651583 / FA RK 23-557 (echtscheiding en nevenvoorzieningen)
C/10/665044/FA RK 23-6479 (afwikkeling huwelijksvermogensregime)
Beschikking van 3 april 2025 over de nevenvoorzieningen na echtscheiding en afwikkeling van het huwelijksvermogensregime
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J.A.J.A. Luijten te Eindhoven,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. R.A. Vlielander-Jongerius te Utrecht.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de zaak welke heeft plaatsgevonden op 18 juli 2024;
  • de (tussen)beschikking van deze rechtbank van 26 juli 2024 met de daarin genoemde stukken;
  • het aanvullend/gewijzigd (zelfstandig) verzoek met bijlagen van de vrouw ingekomen op 20 januari 2025;
  • het bericht met bijlagen van de man van 20 januari 2025;
  • het bericht met bijlagen van de man van 23 januari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 30 januari 2025. Daarbij zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is zowel door de advocaat van de man als door de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.
1.4.
Na de mondelinge behandeling is op verzoek van de rechtbank door de vrouw bij bericht van 13 februari 2025 een reactie op het door de man tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pensioenadvies toegestuurd. Verder was partijen verzocht de rechtbank te berichten over de persoon van de te benoemen deskundige alsmede over de aan deze deskundige te stellen vragen. De vrouw heeft dit bij voornoemd bericht gedaan. De man heeft dit bij bericht van 13 februari 2025 gedaan.
2. De verdere vaststaande feiten
2.1.
Bij beschikking van 26 juli 2024 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is iedere verdere beslissing op de verzoeken van partijen ten aanzien van de gebruiksvergoeding, de onderhoudsbijdrage, de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, de vergoedingsrechten en de proceskosten aangehouden.
2.2.
Op 4 november 2024 is voornoemde echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Procedureel
3.1.1.
In deze zaak heeft op 18 juli 2024 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierna is bij (tussen)beschikking de echtscheiding uitgesproken onder aanhouding van iedere verdere beslissing, met het streven om op 26 september 2024 een (eind)beschikking af te geven. Partijen zijn vervolgens door de rechtbank geïnformeerd dat het wegens persoonlijke omstandigheden van de voorzitter niet mogelijk was de (eind)beschikking door dezelfde samenstelling van rechters ten overstaan van wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te geven. De man heeft desgevraagd verzocht om een nieuwe mondelinge behandeling. Dit verzoek is door de rechtbank gehonoreerd.
3.2.
Aanvullend/gewijzigd verzoek
3.2.1.
De vrouw heeft in haar bericht van 13 februari 2025 een aanvullend/gewijzigd verzoek gedaan ten aanzien van de nog te verrekenen pensioenaanspraken.
3.2.2.
De man heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Volgens de man is het in strijd met de eisen van een goede procesorde om in een dergelijk laat stadium van de procedure een verzoek te wijzigen, zodat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, dan wel dat het verzoek moet worden afgewezen.
3.2.3.
Op grond van artikel 283 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) kan, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, het verzoek of de gronden daarvan worden verminderd, gewijzigd of vermeerderd. In verzoekschriftprocedures bepaalt de rechter na afloop van de mondelinge behandeling de dag, waarop hij uitspraak zal doen. Na die dagbepaling is vermindering, verandering of vermeerdering in beginsel op grond van de goede procesorde niet meer mogelijk. Verweerder is bevoegd tegen de wijziging van het verzoek bezwaar te maken.
3.2.4.
De rechtbank overweegt dat het inhoudelijk debat over de pensioenaanspraken na de mondelinge behandeling van 30 januari 2025 is gesloten. Er is toen ook een dag bepaald waarop de uitspraak zou plaatsvinden. Hoewel de vrouw hierna nog door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld te reageren op het door de man tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pensioenadvies, is het inhoudelijk debat hiermee niet heropend. Het door de man overgelegde pensioenadvies van [persoon A] betreft een onderbouwing van zijn verweer tegen het aanvullende verzoek van de vrouw tot veroordeling van de man een bedrag van € 250.000,- aan haar te voldoen ter compensatie van het (omgezette) pensioen in eigen beheer naar een oudedagsvoorziening (ODV). Zij deed dit gewijzigde verzoek pas op 20 januari 2025 – tien dagen voor de mondelinge behandeling, terwijl zij al vanaf 5 juli 2024 in bezit was van het Informatieformulier Afkoop of omzetting van pensioen in eigen beheer (productie 55 van de man). De rechtbank heeft de man daarom toegestaan het daarop door hem ingewonnen pensioenadvies tijdens de mondelinge behandeling over te leggen, omdat hij dit naar het oordeel van de rechtbank niet veel eerder kon doen. De vrouw is daarop nog wel in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van twee weken na de mondelinge behandeling met haar financieel adviseur te overleggen en haar reactie op het pensioenadvies te sturen. De vrouw heeft op grond van dit advies haar verzoek voor compensatie ingetrokken. Met deze reactie is het inhoudelijk debat gesloten.
3.2.5.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de wijziging van het verzoek zoals door de vrouw bij haar bericht van 13 februari 2025 is gedaan, in strijd is met de goede procesorde, zodat de rechtbank deze wijziging buiten beschouwing zal laten.
3.3.
De ingetrokken verzoeken en de verzoeken die nog voorliggen
3.3.1.
Tijdens en na de mondelinge behandeling zijn de volgende verzoeken ingetrokken:
  • het verzoek van de man ter zake van de door hem na de peildatum betaalde woonlasten van de woning te Barendrecht, zoals geformuleerd onder I, sub c van het petitum in het bericht van 23 januari 2025 van de man;
  • het verzoek van de man ter zake van het door de vrouw in te vullen en te ondertekenen pensioenvereveningsformulier, zoals geformuleerd onder VI. van het petitum in het bericht van 23 januari 2025 van de man;
  • het verzoek van de vrouw ter zake van de in [naam bedrijf 1] . opgenomen oudedagsvoorziening, zoals geformuleerd onder III. van het petitum in het bericht van 20 januari 2025 van de vrouw;
  • het verzoek van de vrouw ter zake van de compensatie van het omgezette pensioen in eigen beheer naar een ODV, zoals geformuleerd onder IV. van het petitum in het bericht van 20 januari 2025 van de vrouw;
  • het verzoek van de vrouw ter zake van de door haar betaalde lasten van de villa [naam villa] , zoals geformuleerd onder VI. van het petitum in het bericht van 20 januari 2025 van de vrouw;
  • het verzoek van de vrouw ter zake van de door haar betaalde kosten van het verkoop klaarmaken van de woning te Barendrecht, zoals geformuleerd onder VIII. van het petitum in het bericht van 20 januari 2025 van de vrouw.
De rechtbank zal deze verzoeken afwijzen.
3.3.2.
Met betrekking tot de oudedagsvoorziening die in [naam bedrijf 1] . is ondergebracht, staat tussen partijen vast dat deze op grond van artikel 3.5 van de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden met elkaar moet worden gedeeld, zodanig dat de vrouw, op het moment dat de man de AOW-leeftijd bereikt, recht heeft op 30% van de aan de man uit te keren ODV-uitkeringen. Zoals met partijen besproken, neemt de rechtbank deze overeenstemming in de overwegingen van deze beschikking op, zodat hierover in de toekomst geen geschil of onduidelijkheid kan ontstaan.
3.3.3.
De man verzoekt thans nog, na aanvulling/wijziging:
I. ter zake van de voormalige echtelijke woning te Barendrecht;
a) te verklaren voor recht dat van de bij de notaris in depot staande netto verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning aan de [adres 1] te Barendrecht, aan de man de helft toekomt minus het tussen partijen overeengekomen bedrag van € 15.000,- en dat aan de vrouw de helft toekomt te vermeerderen met voornoemd bedrag van € 15.000,-;
b) de vrouw te veroordelen om binnen veertien dagen na de te geven beschikking haar volledige medewerking te verlenen aan opheffing van het depot en aan de notaris een opdracht te verstrekken om het in depot staande bedrag uit te keren in de verhouding zoals hiervoor onder II sub a (
de rechtbank begrijpt onder I sub a) verzocht, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft;
II. de wijze van verdeling van de villa ‘ [naam villa] ’ te Spanje te gelasten door te
bepalen dat deze woning dient te worden verkocht en daarbij te bepalen dat:
a) beide partijen binnen 30 dagen na de beschikking daartoe de verkoopopdracht moeten verstrekken aan makelaarskantoren Engel&Volkers, Solvilla, Nordica en Ownerslink te Marbella (Spanje);
b) de vrouw verplicht is om haar volledige medewerking te verlenen aan alle voor de verkoop en levering van deze woning benodigde handelingen, op straffe van een dwangsom van € 1.000.- voor elke dag of gedeelte van een dag dat de vrouw in gebreke blijft om daaraan te voldoen binnen vijf dagen althans binnen een daarvoor door de rechtbank in goede justitie vast te stellen termijn, nadat zij al een eerste maal door de man, makelaar, notaris of andere bij de verkoop en levering betrokken partij is verzocht om haar medewerking te verlenen;
c) de vrouw gehouden is de verkoopadviezen van de makelaars op te volgen, waaronder tevens moet worden begrepen dat zij akkoord moet gaan bij een bod op deze woning van tenminste € 4.000.000,-, tenzij beide partijen anders overeenkomen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft;
d) van de verkoopopbrengst de makelaarskosten en de belasting in Spanje moet worden betaald en dat het restant van de verkoopopbrengst bij helfte aan ieder van partijen toekomt;
e) de vrouw deze woning zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen een maand na de beschikking moet verlaten, met achterlating van de inboedel, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft;
III. ter zake van de gezamenlijke bankrekening van partijen bij Banco de Sabadell met
rekeningnummer [rekeningnummer 1] de vrouw te veroordelen om aan de
man de helft van het saldo per 23 januari 2023 inzichtelijk te maken en te betalen,
uiterlijk binnen veertien dagen na de datum van de beschikking, te vermeerderen met
de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van de beschikking indien en
voor zover de vrouw daarmee in gebreke blijft en voorts de vrouw te veroordelen om
deze bankrekening binnen veertien dagen na de datum van beschikking op te heffen;
IV. ter zake van de afwikkeling van het in de akte huwelijkse voorwaarden opgenomen
finale verrekenbeding te bepalen dat deze zoveel mogelijk conform het door de man
als productie 96 in het geding gebrachte vermogensoverzicht moet geschieden en
daarbij:
a. te verklaren voor recht dat de waarde van de gemeenschappelijke goederen van
partijen per 23 januari 2023 als volgt moet worden verrekend; de man moet van zijn onverdeelde aandeel in de gemeenschappelijke goederen 30 % van de waarde per 23 januari 2023 aan de vrouw voldoen en de vrouw moet van haar onverdeelde aandeel 70% van de waarde per 23 januari 2023 aan de man voldoen, hetgeen per saldo leidt tot een betalingsverplichting van de vrouw ten bedrage van 20 % van de waarde van de gemeenschappelijke goederen per 23 januari 2023;
de vrouw te veroordelen om binnen veertien dagen na de datum van de beschikking
aan de man te betalen, uit hoofde van de verrekening van de gemeenschappelijke goederen, het bedrag van € 799.493,85, althans een nader door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
de vrouw te veroordelen om binnen veertien dagen na de datum van de beschikking
aan de man te betalen, ter zake van de tot haar eigen vermogen behorende vermogensbestanddelen waarvan de vrouw 100% eigenaar is, uit hoofde van de verrekening het bedrag van € 623.294,94 te betalen, althans een nader door de rechtbank in goede Justitie te bepalen bedrag. althans de vermogensrechtelijke afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen vast te stellen en hetgeen ieder van partijen uit hoofde van het finaal verrekenbeding toekomt op een
nader door de rechtbank in goede justitie te bepalen wijze;
V. de vrouw te veroordelen om met terugwerkende kracht vanaf 23 april 2023 en totdat zij
de woning definitief heeft verlaten een gebruiksvergoeding aan de man te betalen voor
het door hem gederfde woongenot van de gemeenschappelijke villa [naam villa] in
Spanje, ten bedrage van € 11.200,- per maand, althans de gebruiksvergoeding vast te
stellen op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank
juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum
van beschikking indien en voor zover de vrouw met de betaling daarvan in gebreke
blijft.
3.3.4.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt thans nog bij zelfstandig verzoek, na aanvulling/wijziging:
I. te bepalen dat het in de huwelijkse voorwaarden van partijen opgenomen
verrekenbeding zal worden afgewikkeld conform het op 20 januari 2025 door de vrouw in het geding gebrachte verrekenoverzicht (productie 52) alsook de in de onderdelen 71 tot en met 190 van het verweerschrift van de vrouw d.d. 29 augustus 2023 aangevuld met de in de onderdelen 5 tot en met 102 van het aanvullend/gewijzigd verzoek van de vrouw d.d. 8 juli 2024, de brief van de vrouw d.d. 16 juli 2024 alsmede de in het aanvullend/gewijzigd verzoek van de vrouw d.d. 20 januari 2025 neergelegde wijze van verrekening en verdelen en de man te veroordelen binnen vier weken na betekening van de in dezen te wijzen beschikking aan de vrouw te voldoen € 119.331,27, dan wel de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen af te wikkelen op een dusdanige wijze die de rechtbank in goede justitie juist acht;
II. de man te veroordelen om binnen vier weken na de betekening van de in dezen af
te geven beschikking zijn medewerking te verlenen aan de notariële levering van zijn aandeel van 50% van de onroerende zaak [naam villa] [huisnummer] staande en gelegen aan de [adres 2] , Malaga in Spanje aan de vrouw, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 10.000 per dag of gedeelte van een dag dat de man in gebreke blijft met het voldoen aan de veroordeling, met een maximum van € 2.000.000,- althans een door de rechtbank te bepalen termijn en bedrag;
V. de man te veroordelen om binnen vier weken na de betekening van de in dezen af te
geven beschikking aan de vrouw ter zake zijn aandeel in de kosten van de huishouding ex artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden over de periode 1 oktober 2022 tot en met 23 januari 2023 een bedrag van € 38.952,- te voldoen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag of gedeelte van een dag dat de man in gebreke blijft met het voldoen aan de veroordeling, met een maximum van
€ 38.952,-;
VII. te bepalen dat de man gehouden is met ingang van de datum van inschrijving van de
echtscheidingsbeschikking maandelijks bij vooruitbetaling een bedrag van € 23.326,- bruto per maand, dan wel € 20.000,- bruto per maand, dan wel een in goede justitie door de rechtbank te bepalen bedrag aan de vrouw te voldoen ter bestrijding van de kosten van levensonderhoud van de vrouw;
De vrouw verzoekt verder voorwaardelijk, uitsluitend indien in het verrekenoverzicht van het saldo van de Santander rekening zal worden uitgegaan en niet van de netto verkoopopbrengst van Penthouse [naam penthouse 1] :
IX. de man te veroordelen de rekeningafschriften van de Santander rekening met nummer [rekeningnummer 2] ten name van de man in het geding te brengen c.q. aan de vrouw te doen toekomen waaruit de stortingen van de lening van € 300.000,- en de storting van de verkoopopbrengst van Penthouse [naam penthouse 1] volgen en de mutaties die daarna hebben plaatsgevonden.
3.4.
Onderhoudsbijdrage
3.4.1.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 23.326,- per maand vast te stellen.
3.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. De rechtbank zal de onderhoudsbijdrage berekenen conform de aanbevelingen opgenomen in het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: het rapport).
Ingangsdatum
3.4.4.
De man voert geen verweer tegen de door de vrouw verzochte ingangsdatum, welke ingangsdatum ook volgt ook uit de wet. De onderhoudsbijdrage zal daarom worden vastgesteld met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Behoefte
3.4.5.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de netto behoefte van de vrouw € 14.000,- per maand bedraagt.
Behoeftigheid
3.4.6.
De man voert aan dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De man stelt dat de vrouw als financieel directeur een verdiencapaciteit heeft van € 6.000,- bruto per maand en, naast haar inkomen uit verhuur van € 4.000,- netto per maand, over inkomen uit vermogen kan beschikken dan wel kan interen op haar vermogen. De man betwist dan ook dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende onderhoudsbijdrage.
3.4.7.
De vrouw betwist dat zij niet behoeftig zou zijn. De vrouw stelt dat zij een rendement van maximaal € 1.250,- per maand kan behalen uit haar vermogen en door de verkoop van twee appartementen nog maar € 800,- per maand aan huurinkomsten heeft. Zij heeft dan nog altijd een restant behoefte van € 11.950,- netto per maand. Verder betwist de vrouw dat zij een verdiencapaciteit heeft. Zij is 59 jaar oud en heeft al 11 jaar niet meer gewerkt. De vrouw zou zich moeten omscholen om een inkomen van maximaal € 5.000,- bruto per maand te kunnen genereren, hetgeen niet te realiseren is in de korte periode waarin zij recht heeft op een onderhoudsbijdrage.
3.4.8.
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw bij betwisting door de man dient aan te tonen, dat zij geen of onvoldoende inkomen heeft om in haar eigen behoefte te voorzien en evenmin in redelijkheid in staat kan worden geacht om zelf voldoende inkomen te verwerven. Voor hetgeen dat minder is dan € 14.000,- netto per maand, is zij ‘behoeftig’.
3.4.9.
Niet gesteld of gebleken is dat de vrouw niet kan werken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij door middel van inkomsten uit arbeid (deels) zelf in haar kosten van levensonderhoud zal voorzien. De vrouw stelt zelf dat zij in de jaren voor de echtscheiding de administratie van de ondernemingen van de man heeft gedaan en daarvoor werkzaam was in de functie van financieel directeur. Daarbij is door de vrouw niet onderbouwd of en in welke mate zij moet worden bijgeschoold alvorens zij wederom als financieel adviseur aan de slag kan gaan. Wel neemt de rechtbank in aanmerking dat de vrouw een afstand heeft tot de arbeidsmarkt. De rechtbank zal de vrouw daarom volgen in haar standpunt dat zij maximaal een inkomen van € 5.000,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, zou kunnen genereren.
3.4.10.
Met betrekking tot de inkomsten uit verhuur overweegt de rechtbank dat de vrouw niet, dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat zij nog slechts een inkomen van € 800,- per maand uit de verhuur genereert. Deze stelling heeft zij ook pas voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht. Hoewel door de man niet is weersproken dat twee appartementen zijn verkocht, is het niet aan de rechtbank aan de hand van de door de vrouw in het geding gebrachte gegevens de netto huuropbrengst te berekenen. Bovendien is het niet duidelijk of en waar de opbrengsten van de panden in zijn geïnvesteerd en of dat inkomen oplevert. De rechtbank neemt dan ook de eerder gestelde en voldoende onderbouwde huurinkomsten van € 41.988,- per jaar in aanmerking.
3.4.11.
Met betrekking tot het vermogen van de vrouw merkt de rechtbank het volgende op. Het vermogen is opgebouwd tijdens het huwelijk en dient nog te worden verdeeld c.q. te worden verrekend. Daarbij moet ervan worden uitgegaan dat de man na afronding van de echtscheiding een groter deel van het totale vermogen behoudt. Bij het bepalen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige wordt in beginsel met vermogen of interen daarop geen rekening gehouden. Om die reden ligt het niet voor de hand aan te nemen dat de onderhoudsgerechtigde wel moet interen op het vermogen om in de eigen behoefte te voorzien. Wel is de rechtbank van oordeel dat de vrouw mogelijk relevant inkomen middels (rendement uit) vermogen kan verkrijgen. Daarbij is door de man ook gesteld dat het nihilbeding uit de huwelijkse voorwaarden weliswaar nietig is, maar dat hier wel rekening mee moet worden gehouden bij de uitleg van de behoeftigheid van de vrouw. Omdat het huwelijksvermogensregime tussen partijen nog niet is en kan worden afgewikkeld, kan een eventueel vermogen en rendement daarvan nog niet worden vastgesteld en kan hier op dit moment nog geen rekening mee worden gehouden. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met een lagere behoeftigheid of een (hogere) verdiencapaciteit van de vrouw te behalen uit (rendement van) het aan haar toekomende vermogen.
3.4.12.
Uit het voorgaande volgt dat de vrouw niet in staat is om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat zij een aanvullende behoefte heeft van € 13.248,- bruto per maand. De rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking aangehechte berekening.
Draagkrachtberekening
3.4.13.
De man betwist dat hij draagkracht heeft om de gevraagde bijdrage te voldoen. De man stelt dat zijn draagkracht lastig te bepalen is, omdat hij niet over inkomen uit arbeid beschikt. De man schat zijn inkomen daarom op € 200.000,- per jaar. Volgens de man moet bij de berekening van zijn draagkracht rekening worden gehouden met forse aflossingen die de man heeft gedaan op zijn rekening-courant en hypotheek.
3.4.14.
De rechtbank overweegt dat de man zijn financiële situatie niet, althans onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt, hetgeen voor rekening en risico van de man komt. Om de draagkracht van de man te berekenen moet allereerst zijn netto besteedbaar inkomen (NBI) worden bepaald. De man heeft onvoldoende stukken overgelegd om zijn NBI te kunnen berekenen. De man heeft derhalve zijn stelling dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een onderhoudsbijdrage aan de vrouw te betalen onvoldoende onderbouwd. Aan die stelling wordt daarom voorbij gegaan. Hetzelfde geldt voor de stellingen van de man aangaande de aflossingen. Door de man is gelet op de betwisting door de vrouw niet aangetoond dat er door hem nog aflossingen worden gedaan waarmee rekening zou moeten worden gehouden bij de berekening van zijn draagkracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man redelijkerwijs in staat moet worden geacht – overeenkomstig de (aanvullende) behoefte van de vrouw – een onderhoudsbijdrage van € 13.248,- bruto per maand te betalen.
Conclusie
3.4.15.
Uit het voorgaande volgt dat een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 13.248,- per maand op dit moment in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw zal tot dit bedrag worden toegewezen.
3.5.
Gebruiksvergoeding
3.5.1.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen om met terugwerkende kracht vanaf 23 april 2023 en totdat zij de woning definitief heeft verlaten een gebruiksvergoeding aan de man te betalen voor het door hem gederfde woongenot van de gemeenschappelijke villa [naam villa] in Spanje, ten bedrage van € 11.200,- per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van de in deze zaak te wijzen beschikking voor zover de vrouw met de betaling daarvan in gebreke blijft.
3.5.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Zolang de verdeling van de villa [naam villa] nog niet heeft plaatsgevonden, blijft mede-eigendom bestaan en zijn partijen in beginsel voor gelijke delen gerechtigd tot het genot en gebruik hiervan. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 1:81 BW jo 1:84 BW partijen elkaar tijdens het huwelijk het nodige moeten verschaffen. Daarbij past geen vergoeding voor het gebruik van de villa [naam villa] , zolang onduidelijk is hoe de financiële situatie van beide partijen is.
Voor de periode die ligt na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, kan op grond van artikel 3:169 BW een gebruiksvergoeding worden vastgesteld. Voornoemd artikel heeft mede tot strekking de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft schadeloos te stellen bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. Daarbij dienen de redelijkheid en billijkheid die de rechtsbetrekkingen tussen de deelgenoten beheersen tot maatstaf (artikel 3:166 lid 3 BW). Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw de volledige lasten verbonden aan de villa [naam villa] vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking heeft voldaan en nog steeds voldoet. De rechtbank acht het onder die omstandigheden niet redelijk en billijk om een gebruiksvergoeding vast te stellen. De rechtbank wijst het verzoek van de man dan ook af.
3.6.
Afwikkeling van het huwelijksvermogensregime
3.6.1.
Partijen hebben op 27 november 2019 huwelijkse voorwaarden opgesteld en zijn op 9 december 2019 gehuwd. De huwelijkse voorwaarden luiden – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
Achtergrond van deze huwelijkse voorwaarden
Hierna wordt de achtergrond geschetst van de huwelijkse voorwaarden die de
aanstaande echtgenoten in deze akte maken.
1. De aanstaande echtgenoten gaan op negen december tweeduizend negentien trouwen in Barendrecht. De reden voor het maken van deze huwelijkse voorwaarden is in de eigen woorden van de aanstaande echtgenoten: "Wij maken deze huwelijkse voorwaarden omdat wijde gevolgen van de wettelijke gemeenschap van goederen niet wensen. Wij willen vanwege ons inkomen niet met elkaar delen; ook niet als er inkomen is dat slechts aan een van ons toebehoort terwijl dat inkomen (ook) resultaat is van onze gezamenlijke inspanningen of onze omstandigheden wijzigen. Bij het einde van ons huwelijk door echtscheiding of overladen willen wij ons vermogen delen zoals in deze huwelijkse voorwaarden omschreven ."
2. - De heer [naam man] heeft aandelen in [naam bedrijf 1] ., een besloten
vennootschap, maar ontvangt geen salaris uit deze vennootschap, daar deze vennootschap geen actieve onderneming meer heeft;
-
- Mevrouw [naam vrouw] verricht geen betaalde werkzaamheden in deze vennootschap.
(…)
1.2
Geen wettelijke gemeenschap van goederen
- Er bestaat tussen de echtgenoten geen wettelijke gemeenschap van goederen in de zin
van artikel 1:94 Burgerlijk Wetboek.
- Erfrechtelijke verkrijgingen en giften worden niet automatisch verrekend of verdeeld, ook niet als hieraan een insluitingsclausule zoals bedoeld in artikel 1:94 lid 3 Burgerlijk Wetboek is verbonden. De echtgenoten willen zelf bepalen of en onder welke omstandigheden zij deze verrekenen of delen.
(…)
2.1
Kosten van de huishouding
Wat is inkomen?
Het inkomen is dat wat een echtgenoot uit de volgende bronnen ontvangt, verlaagd met de premies volksverzekeringen, pensioenpremies en belastingen over dit inkomen. Deze bronnen zijn:
Alles wat kan worden gezien als inkomen uit arbeid, zoals salaris en ander vergelijkbaar inkomen of betalingen. De heer [naam man] ontvangt geen salaris uit de besloten vennootschap.
Alles wat in de plaats komt van inkomen uit arbeid, zoals pensioen, lijfrenten en andere oudedagsvoorzieningen en verzekeringsuitkeringen, waaronder ook uitkeringen van de overheid zoals een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een werkloosheidsuitkering.
Alles wat wordt ontvangen bedoeld voor levensonderhoud, nabestaandenpensioen en financiële tegemoetkomingen van de overheid waaronder kinderbijslag, bijstand en toeslagen.
De door de echtgenoten ontvangen dividenden uit besloten vennootschappen.
Wat zijn kosten van de huishouding?
De kosten van de huishouding zijn de kosten die de echtgenoten maken voor voeding en boodschappen, ziektekostenverzekeringen, gezamenlijke huisvesting, gezamenlijk vervoer, gezamenlijke vakanties en andere gezamenlijke ontspanning.
Voor de hypotheekschuld van een woning waarin de echtgenoten samenwonen, geldt dat de aflossingen daarop geen kosten van de huishouding zijn, maar de rente over die hypotheekschuld wel. De kosten van een levensverzekering of een overlijdensrisicoverzekering zijn geen kosten van de huishouding. Deze kosten moeten worden betaald door de echtgenoot die de verzekeringnemer is.
Hoe worden de kosten van de huishouding betaald?
De kosten van de huishouding worden betaald van de en/of-rekening van de echtgenoten. De echtgenoten maken elke maand een dusdanig bedrag over naar deze rekening dat daaruit de kosten van de huishouding kunnen worden betaald. Het over te maken bedrag wordt door hen berekend naar evenredigheid van hun inkomens.
Correctie einde van het jaar
Aan het einde van het jaar controleren de echtgenoten of de kosten van de huishouding zijn betaald zoals is afgesproken. Als een echtgenoot te weinig heeft betaald, dan wordt dit gecorrigeerd doordat deze echtgenoot het bedrag dat deze had moeten betalen overmaakt naar hun en/of-rekening in het kalenderjaar daaropvolgend. Bij echtscheiding kan alleen nog correctie worden gevraagd voor het lopende kalenderjaar en het kalenderjaar daaraan voorafgaand (vervalbeding).
(…)
3. Bij echtscheiding
3.1
Delen waarde vermogen
Wat wordt bij echtscheiding gedeeld?
Als een echtscheidingsverzoek wordt ingediend, delen de echtgenoten de waarde van alle goederen en schulden die zij hebben, zulks met uitzondering van de waarde van goederen die zijn gekregen uit een erfrechtelijke verkrijging of door een gift en de waarde van de schulden die aan deze goederen zijn verbonden, hierna ook noemen: het te verrekenen vermogen. Er wordt zodanig gedeeld dat aan de heer [naam man] zeventig procent (70%) van het te verrekenen vermogen zal toekomen en aan mevrouw [naam vrouw] dertig procent (30%). Dit is een verrekenbeding zoals geregeld in Boek 1, titel 8.2 Burgerlijk Wetboek.
Met betrekking tot vergoedingsrechten en overige vorderingen tussen de echtgenoten geldt dat deze vervallen als op grond van het bovenstaande de waarde wordt verrekend van het goed waarvoor het geld is gebruikt.
Peildatum
Voor de waarde en de samenstelling van het vermogen dat wordt gedeeld, geldt als peildatum de dag waarop het echtscheidingsverzoek is ingediend.
Hoe wordt de deling uitgevoerd?
De echtgenoten stellen vast wat de waarde is van het te delen vermogen per de peildatum. Bij een bankrekening is dat bijvoorbeeld het saldo op de peildatum waarbij er geen rekening wordt gehouden met opgebouwde rente als die nog niet is bijgeschreven. Als de echtgenoten er niet uitkomen, bijvoorbeeld bij het vaststellen van de waarde van de inboedel of een woning, dan laten ze het taxeren.
De waarde van een besloten vennootschap van een echtgenoot wordt vastgesteld aan de hand van de waarde in het economische verkeer. Voor de vaststelling van de waarde van de vennootschap wordt een onafhankelijke deskundige ingeschakeld. De accountant en het kantoor waaraan de accountant is verbonden die diensten verlenen aan de vennootschap, worden hiervoor niet als onafhankelijk aangemerkt.
Als een besloten vennootschap niet meer aanwezig is op het tijdstip waarop het
echtscheidingsverzoek is ingediend, wordt de waarde genomen van dat wat hiervoor in de plaats is gekomen.
Nadat aan de goederen en schulden een waarde is toegekend, stellen de echtgenoten vast welke echtgenoot verplicht is om een bedrag aan de ander te betalen.
Bij een gezamenlijk echtscheidingsverzoek moet het bedrag binnen twee jaar worden betaald na de uitspraak van de rechter. Bij een eenzijdig echtscheidingsverzoek moet het bedrag binnen twee jaar worden betaald nadat de uitspraak van de rechter is ingeschreven bij de gemeente.
Wanneer wordt niet gedeeld?
De afspraak geldt niet als:
- na uitvoering van de afspraak het vermogen van een echtgenoot negatief blijft;
- het vermogen van beide echtgenoten negatief is;
- een echtgenoot failliet is, in surseance van betaling verkeert of in een schuldsaneringsregeling zit en deze niet wordt opgeheven vanwege voldoende baten.
Wanneer wordt minder gedeeld?
Er wordt minder gedeeld als het vermogen van een echtgenoot negatief is. In dat geval hoeft de andere echtgenoot niet meer dan de helft van zijn (positieve) vermogen aan de echtgenoot met negatief vermogen te betalen.
(…)
3.4
Verdelen gezamenlijke goederen
De gezamenlijke goederen worden tussen de echtgenoten in overleg verdeeld.
Hierna wordt beschreven welke goederen gezamenlijk zijn en welke niet. De goederen die niet gezamenlijk zijn, worden niet verdeeld en blijven van de echtgenoot van wie die zijn.
Wat zijn gezamenlijke goederen?
Dit zijn de goederen waarop de echtgenoten beiden recht hebben en die in overleg tussen de echtgenoten moeten worden verdeeld:
  • De inboedel van de woning waarin de echtgenoten samenwonen en de inboedel in de Spaanse vakantiewoning.
  • Het saldo of de waarde van financiële producten (bijvoorbeeld een spaarrekening eigen woning) die op naam van beide echtgenoten staan.
  • Dat wat de echtgenoten samen hebben aangeschaft en/of dat wat op naam van beide echtgenoten staat.
  • De (andere) goederen waarvan niet kan worden aangetoond dat deze aan een echtgenoot individueel toebehoren.
Als de echtgenoten niet kunnen vaststellen in welke verhouding zij de aanschafsprijs van een gezamenlijke goed hebben betaald dan wel na de aanschafgeld aan het goed hebben besteed, dan wordt zo'n goed geacht van hen beiden voor de helft te zijn.
Wat zijn niet-gezamenlijke goederen
Dit zijn de goederen die niet gezamenlijk zijn:
  • De goederen die een echtgenoot vóór of tijdens hun huwelijk individueel heeft gekocht.
  • De goederen die een echtgenoot uit een erfenis of door een gift heeft gekregen.
  • Kleding en sieraden die bedoeld zijn voor een echtgenoot en niet door de andere echtgenoot uit een erfenis of door een gift zijn gekregen.
  • Een vennootschap van een echtgenoot.
(…)”
3.6.2.
De huwelijkse voorwaarden houden – kort weergegeven – in dat partijen met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Daarnaast zijn partijen een finaal verrekbeding aangegaan en zijn er eenvoudige gemeenschappen ontstaan. Gelet op de bijzondere wijze van verrekening van dit finaal verrekenbeding, zal de rechtbank eerst dit onderdeel behandelen alvorens tot de bespreking van de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen te komen.
Finaal verrekenbeding
3.6.3.
In de huwelijkse voorwaarden van partijen is opgenomen dat al het aanwezige vermogen wordt verrekend, zodanig dat aan de man 70% van het te verrekenen vermogen zal toekomen en aan de vrouw 30%. Verder is ter zake van de gezamenlijke goederen opgenomen dat als de echtgenoten niet kunnen vaststellen in welke verhouding zij de
aanschafsprijs van een gezamenlijke goed hebben betaald, dan wel na de aanschaf
geld aan het goed hebben besteed, het goed geacht wordt van hen beiden voor de helft te zijn. Partijen zijn het er (uiteindelijk) over eens dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen (de ASR beleggingsverzekering, de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning in Barendrecht in depot bij de notaris, de en/of bankrekening van partijen bij Banco de Sabadell en de villa [naam villa] in Spanje). Partijen zijn het er ook over eens dat alle vermogensbestanddelen inclusief ieders aandeel in de eenvoudige gemeenschappen meegenomen moeten worden bij de finale verrekening. De rechtbank zal dit als uitgangspunt nemen bij de verdere bespreking.
3.6.4.
Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de eenvoudige gemeenschappen meegenomen moeten worden in de verrekening. De man gaat uit van een eigendomsverhouding van 50/50 voor de eenvoudige gemeenschappen en neemt daarom bij ieder der partijen de helft van de waarde van de eenvoudige gemeenschappen op in het overzicht van het te verrekenen vermogen. De vrouw meent dat uitgegaan moet worden van 70% van de waarde van de eenvoudige gemeenschappen aan de zijde van de man en 30% aan de zijde van de vrouw, omdat dat ook de verhouding is waarop verrekend zal worden. De vrouw erkent dat de eigendomsverhouding van de eenvoudige gemeenschappen 50/50 is, maar meent toch dat in de verrekening moet worden gerekend in de verhouding 30/70. De rechtbank volgt de vrouw niet in deze stelling.
3.6.5.
De rechtbank is van oordeel dat de onverdeelde helft van ieder der partijen in de eenvoudige gemeenschappen in de verhouding 50/50 in de verrekening moet worden meegenomen. Dit is de eigendomsverhouding van die gezamenlijke goederen en dus het gedeelte dat in het vermogen van de man respectievelijk de vrouw valt. Dit blijkt overigens ook uit de juridische opinie van [persoon B] die door de vrouw in het geding is gebracht en waarin staat dat tot het te verrekenen vermogen behoort ‘de onverdeelde helft van de villa [naam villa] , de woning in Barendrecht en de ASR polis’ (alinea 6). De rekenmethode van de vrouw zou er bovendien rekenkundig toe leiden dat de gezamenlijke bestanddelen niet meegenomen worden in de verrekening. Door uit te gaan van een verdeling van de waarde in de verhouding 30/70 hoeft er per saldo over de eenvoudige gemeenschappen niets te worden verrekend. Dat gevolg verhoudt zich niet tot de primaire stelling van de vrouw dat de waardes van de gezamenlijke goederen ook in het finaal verrekenbeding moeten worden betrokken.
3.6.6.
Op grond van artikel 358 lid 4 Rv is, tenzij de rechter anders bepaalt, hoger beroep van een tussenbeschikking slechts tegelijk met dat tegen de eindbeschikking toegestaan. De losse beslissing over de wijze waarop de eenvoudige gemeenschappen in de verrekening zullen worden meegenomen, is in beginsel niet vatbaar voor hoger beroep. In de zaak tussen partijen heeft deze beslissing echter grote gevolgen voor de rest van de procedure en het lijkt de rechtbank voor partijen belangrijk dat zij hierover definitieve duidelijkheid krijgen. Daarom zal de rechtbank deze beslissing expliciet vatbaar maken voor (tussentijds) hoger beroep.
3.6.7.
De rechtbank zal aan partijen duidelijkheid vragen of zij tegen deze beslissing hoger beroep willen instellen. De zaak wordt daartoe PRO FORMA aangehouden tot 1 mei 2025. Partijen dienen de rechtbank en de wederpartij uiterlijk die datum schriftelijk te informeren of hij/zij tegen deze beschikking hoger beroep instelt.
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zal de behandeling van deze zaak worden aangehouden in afwachting van die beslissing in hoger beroep. Zodra het de rechtbank duidelijk is dat er geen hoger beroep wordt ingesteld, zal de rechtbank beslissen over de voortgang van de procedure.
Peildatum
3.6.8.
Tussen partijen staat vast dat als peildatum voor de verrekening 23 januari 2023 geldt, zijnde de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend.
Omvang van het te verrekenen vermogen
3.6.9.
Tussen partijen is in geschil welke vermogensbestanddelen op de peildatum behoren tot het te verrekenen vermogen.
3.6.10.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende bestanddelen op de peildatum tot het te verrekenen vermogen behoren:
lening onroerend goed [naam bedrijf 1] .;
rekening-courantschuld [naam bedrijf 1] .;
verkoopopbrengst echtelijke woning aan de [adres 1] in Barendrecht;
ASR beleggingsverzekering, nummer [polisnummer 1] , ten name van beide partijen;
ASR spaarhypotheekverzekering, nummer [polisnummer 2] , ten name van de man;
huizenportefeuille man;
huizenportefeuille vrouw;
schuld van de man aan dhr. [persoon C] ;
aandelen van de man in [naam bedrijf 1] .;
aanmerkelijk belangclaim;
aandelen van de man in [naam bedrijf 2] .(50%);
aandelen van de man in [naam bedrijf 3] .;
villa [naam villa] in Spanje ten name van beide partijen;
appartement [naam appartement] in Spanje ten name van de man;
aanbetaling Penthouse [naam penthouse 2] in Spanje;
aandeel van de man in [naam bedrijf 4] in Spanje;
stamrecht man in [naam bedrijf 1] .;
auto man Spanje;
auto vrouw Spanje;
auto vrouw Nederland;
het saldo op de ING betaalrekening, [rekeningnummer 3] , ten name van de vrouw;
het saldo op de ING spaarrekening, [rekeningnummer 4] , ten name van de vrouw;
het saldo op de gezamenlijke bankrekening bij Banco de Sabadell, [rekeningnummer 1] ;
het saldo op de ABN AMRO betaalrekening, [rekeningnummer 5] , ten name van de man;
het saldo op de ABN AMRO spaarrekening, [rekeningnummer 6] , ten name van de man;
het saldo op de ABN AMRO spaarrekening, [rekeningnummer 7] , ten name van de man;
het saldo op de ING betaalrekening, [rekeningnummer 8] , ten name van de man;
het saldo op de Credit Card rekening bij de ABN AMRO ten name van de man;
het saldo op de Satander betaalrekening, [rekeningnummer 9] , ten name van de man;
te ontvangen IB teruggave na middelingsverzoek.
3.6.11.
Partijen verschillen van mening of de volgende bestanddelen op de peildatum tot het te verrekenen vermogen behoren:
opbrengst penthouse [naam penthouse 1] ;
schuld/schenking [naam penthouse 1] ;
belasting over verkoopwinst penthouse [naam penthouse 1] .
a. en b. Lening onroerend goed en rekening-courantschuld [naam bedrijf 1] .
3.6.12.
Tussen partijen staat vast dat de lening onroerend goed [naam bedrijf 1] . ter hoogte van € 1.210.000,- en de rekening-courantschuld [naam bedrijf 1] . ter hoogte van € 4.193.114,- als negatief vermogen aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht moet worden opgenomen. De rechtbank zal dit dan ook overnemen.
c. Verkoopopbrengst echtelijke woning aan de [adres 1] in Barendrecht;
3.6.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat de voormalige echtelijke woning aan de [adres 1] in Barendrecht tot hun gezamenlijk eigendom behoorde en er dus sprake was van een eenvoudige gemeenschap. Deze woning is inmiddels verkocht. De verkoopopbrengst bevindt zich in depot bij de notaris. Zoals overwogen onder rechtsoverweging 3.6.5. zal de verkoopopbrengst van voornoemde woning in de verhouding 50/50 in de verrekening worden betrokken. Partijen zijn het er over eens dat de netto verkoopopbrengst € 522.381,24 bedraagt. De rechtbank zal dan ook een bedrag van € 261.190,62 aan de zijde van de vrouw en een bedrag van € 261.190,62 aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
d. ASR beleggingsverzekering, nummer [polisnummer 1]
3.6.14.
Tussen partijen staat vast dat de polis van de ASR beleggingsverzekering, nummer [polisnummer 1] , ten name van beide partijen is gesteld, zodat sprake is van een eenvoudige gemeenschap. Zoals overwogen onder rechtsoverweging 3.6.5 zal de waarde van voornoemde verzekering per peildatum in de verhouding 50/50 in de verrekening worden betrokken. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van voornoemde verzekering per peildatum € 89.207.50 bedroeg, zodat de rechtbank een bedrag van € 44.603,75 aan de zijde van de vrouw en een bedrag van € 44.603,75 aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht zal opnemen.
e. ASR spaarhypotheekverzekering, nummer [polisnummer 2]
3.6.15.
Partijen zijn het er inmiddels over eens dat de polis van de ASR spaarhypotheek-verzekering, nummer [polisnummer 2] , enkel ten name van de man is gesteld. Verder staat tussen partijen vast dat de spaarpolis voor een waarde van € 115.960,37 per peildatum aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht moet worden opgenomen. De rechtbank zal dit dan ook overnemen.
f. en g. Huizenportefeuilles
3.6.16.
Tussen partijen is in geschil tegen welke waarde de vastgoedportefeuilles van partijen in het verrekenoverzicht moeten worden betrokken. De vrouw stelt dat uitgegaan moet worden van de waarde gebaseerd op de leegstand. De man stelt dat moet worden uitgegaan van de taxatiewaarde per peildatum, uitgaande van het feit dat de onroerende zaken worden verhuurd.
3.6.17.
De rechtbank is van oordeel dat de waarde per peildatum in de verrekening moet worden betrokken. Dat de man er na de peildatum voor heeft gekozen een aantal panden te verkopen, maakt nog niet dat er met terugwerkende van een andere waarde moet worden uitgegaan. Het is aan een ieder der partijen naar eigen goeddunken zijn/haar vermogen na peildatum te beheren. Voor beide vastgoedportefeuilles gaat de rechtbank dan ook uit van de taxatiewaarde per peildatum, zodat aan de zijde van de vrouw een waarde van € 715.000,- en aan de zijde van de man een waarde van € 4.120.000,- in aanmerking wordt genomen. Verder is tussen partijen niet in geschil dat de vastgoedportefeuille belast is met een met een hypotheekschuld van € 1.250.000,-, zodat de rechtbank dit bedrag aan de zijde van de man als negatief vermogen zal opnemen.
h. Schuld dhr. [persoon C]
3.6.18.
Tussen partijen staat vast dat de man een schuld ter hoogte van € 300.000,- is aangegaan bij zijn broer, de heer [persoon C] , welke op de peildatum nog niet was afgelost. De rechtbank zal derhalve een negatief bedrag van € 300.000,- aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
i. en j. Aandelen [naam bedrijf 1] . en aanmerkelijk belangclaim
3.6.19.
Partijen zijn het eens dat de aandelen van de man in [naam bedrijf 1] . een intrinsieke waarde vertegenwoordigen van € 7.510.784,- en dat hierop een aanmerkelijk belangclaim rust van € 2.015.559,-. De rechtbank zal net als partijen voornoemde bedragen aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
k. en l. Aandelen [naam bedrijf 2] .(50%) en [naam bedrijf 3] .
3.6.20.
Tussen partijen is de waarde van de aandelen van de man in [naam bedrijf 2] . (50%), alsmede de waarde van de aandelen van de man in [naam bedrijf 3] . in geschil. De man stelt dat uitgegaan moet worden van de intrinsieke waarde, die negatief was op de peildatum. Op de peildatum was er enkel een aanbetaling voor de aankoop van appartementen gedaan, welke aanbetaling door [naam bedrijf 1] . is gefinancierd zodat tegenover de investering een schuld staat. De vrouw stelt dat moet worden uitgegaan van de waarde in het economische verkeer. Er moet daarom rekening worden gehouden met het feit dat is geïnvesteerd met het oog op het behalen van een rendement. De vrouw houdt daarom rekening met de verkoopopbrengsten van de appartementen verminderd met de daarvoor gemaakte kosten en aangegane leningen. De vrouw berekent het aandeel van de man in [naam bedrijf 2] . (50%) op € 1.055.131,35 en de waarde van de aandelen in [naam bedrijf 3] . op € 354.366,11.
3.6.21.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 3.1. van de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden, onder ‘Hoe wordt de deling uitgevoerd?’, zijn partijen overeengekomen dat de waarde van een besloten vennootschap van een echtgenoot wordt vastgelegd aan de hand van de waarde in het economische verkeer, alsmede dat voor de vaststelling van de waarde van de vennootschap een onafhankelijke deskundige wordt ingeschakeld. Een Spaanse SL (Sociedad Limitada) is vergelijkbaar met een Nederlandse B.V., zodat de rechtbank de man niet volgt dat bij de waardering van de aandelen van de man in de Spaanse ondernemingen moet worden uitgegaan van de intrinsieke waarde. Het standpunt van de man strookt ook niet met de toelichting van [persoon D] die door de man in het geding is gebracht. Hieruit blijkt immers dat de Spaanse ondernemingen twee naar Spaans recht opgerichte entiteiten zijn met als doel het aankopen, opknappen/ verbouwen en verkopen van Spaanse registergoederen met het oog op het behalen van rendement op de investering/belegging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij de waardering van de aandelen per peildatum ook de winstpotentie moet worden meegenomen. Partijen zijn het erover eens dat voor de waardering van de aandelen 31 december 2022 als peildatum moet worden gehanteerd.
3.6.22.
De rechtbank acht zich onvoldoende voorgelicht om de waarde van de aandelen die aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht moet worden meegenomen te kunnen bepalen. De rechtbank is daarom voornemens een deskundige te benoemen. Daarbij is de rechtbank voornemens aan deze deskundige de volgende vragen voor te leggen:
  • Welke waarderingsmethode van de aandelen [naam bedrijf 2] . en [naam bedrijf 3] . is de meest reële waarderingsmethode in dit geval, gelet op het karakter van deze vennootschappen en hetgeen de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 3.6.21;
  • Wat is, uitgaande van de meest reele waarderingsmethode, de waarde van de aandelen van de man in [naam bedrijf 2] . en in [naam bedrijf 3] . in het economische verkeer van per peildatum 31 december 2022?
  • Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die mogelijk relevant kunnen zijn voor de waardering en/of het verdere verloop van deze zaak dan wel de beoordeling daarvan?
3.6.23.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de in te schakelen deskundige. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man drie deskundigen moet aandragen die verklaren een eventuele benoeming door de rechtbank te kunnen en zullen aanvaarden, waaruit de vrouw een deskundige kiest. Daarnaast moeten partijen zich beiden uitlaten over de hiervoor geformuleerde, aan de deskundige voor te leggen, vragen.
3.6.24.
De rechtbank zal de door partijen volgens voornoemd spoorboekje aangewezen deskundige vragen of deze bereid en in staat is zijn om haar taak als deskundige op zich te nemen en een begroting te maken van zijn of haar loon en overige kosten. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich over deze kosten uit te laten. Voor zover daarom door de deskundige wordt gevraagd, moet een voorschot van de nota aan de deskundige worden voldaan. Door de man is toegezegd dat hij dit voorschot zal voldoen, onder verrekening met de vrouw op het moment van verdere afwikkeling van het huwelijksvermogensregime (het te verrekenen vermogen). Vervolgens zal het deskundigenbericht in een nader te geven beschikking worden bevolen. De deskundige mag pas aan het onderzoek beginnen als het voorschot is gestort.
3.6.25.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de beslissing ten aanzien van de (finaal) te verrekenen waarde van de aandelen van de man in de Spaanse ondernemingen als voornoemd aanhoudt.
m. Villa [naam villa] , Spanje
3.6.26.
Tussen partijen staat vast dat de villa [naam villa] tot hun gezamenlijk eigendom behoort en er dus sprake is van een eenvoudige gemeenschap. Zoals overwogen onder rechtsoverweging 3.6.5 zal naar het oordeel van de rechtbank de waarde in de verhouding 50/50 in de verrekening moeten worden betrokken. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de waarde van de villa per peildatum, zijnde € 3.300.000,- inclusief de waarde van de inboedelgoederen die zich in de villa bevinden. In het verrekenoverzicht zal de rechtbank dan ook een bedrag van € 1.650.000,- aan de zijde van de vrouw en een bedrag van € 1.650.000,- aan de zijde van de man opnemen.
n. Appartement [naam appartement] , Spanje
3.6.27.
Tussen partijen staat vast dat het appartement [naam appartement] enkel ten name van de man is gesteld en kan worden uitgegaan van een waarde per peildatum van € 1.650.000,-. Partijen zijn het er ook over eens dat hierop de belastingheffing van € 89.508,47 en de verkoopkosten in mindering moet worden gebracht.
Verder twisten partijen over de hoogte van de verkoopkosten. Door de man is voldoende onderbouwd dat de totale verkoopkosten € 109.124,52 (7.381,00 + 50,00 + 1.868,52 + 99.825,00) waren (productie 77 van de man).
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank per saldo een bedrag van € 1.451.367,01 ter zake van de waarde van het appartement [naam appartement] aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
3.6.28.
Partijen twisten nog over de hoogte van de hypothecaire geldlening die op de peildatum nog openstond. Door de man is een bankafschrift van Santander overgelegd waaruit de door hem gestelde hypotheekstand ter hoogte van € 648.079,83 blijkt. Dat de hypotheekstand per peildatum lager zou zijn, zoals door de vrouw gesteld, is niet gebleken. De rechtbank zal daarom voornoemd bedrag aan de zijde van de man als negatief vermogen opnemen.
o. Aanbetaling Penthouse [naam penthouse 2] , Spanje
3.6.29.
Tussen partijen staat vast dat de man op de peildatum een aanbetaling van € 200.000,- voor het Penthouse [naam penthouse 2] had gedaan. De vrouw stelt dat desondanks een bedrag van € 300.000,- in het verrekenoverzicht moet worden betrokken, gelijk aan het bedrag dat de man van zijn broer had geleend omdat zij niet kan verklaren waar het restant is gebleven. De rechtbank kan op basis van de stellingen van partijen ook niet vaststellen waar het restantbedrag van het geleende geld is gebleven. Wat hier ook van zij, om de finale verrekening te kunnen vaststellen moet het vermogen van ieder der partijen per peildatum in aanmerking te worden genomen. De rechtbank zal daarom de aanbetaling ter hoogte van € 200.000,- voor het Penthouse [naam penthouse 2] aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen, omdat dit het aanbetaalde bedrag was.
p. Aandeel in [naam bedrijf 4] , Spanje
3.6.30.
Tussen partijen staat vast dat de man een aandeel heeft in [naam bedrijf 4] . De waarde van dit aandeel per peildatum is tussen partijen in geschil. Door de man wordt als productie 26 een certificaat alsmede een transactieoverzicht overgelegd, waaruit zou blijken dat de man zijn aandeel in [naam bedrijf 4] op 8 oktober 2020 voor € 14.500,- heeft aangekocht. De vrouw heeft deze stukken gemotiveerd betwist, stellende dat de door de man in het geding gebrachte stukken zien op de gebruiksrechten en niet op de eigendomsrechten. De vrouw stelt dat het aandeel een waarde vertegenwoordigt van € 28.000,- per peildatum gebaseerd op de vrije verkoopwaarde. Ter onderbouwing overlegt de vrouw als productie 12 een overzicht waarvan de juistheid door de man gemotiveerd is betwist.
De rechtbank stelt voorop dat aan de hand van de stukken van partijen de waarde van het aandeel van de man niet kan worden vastgesteld. Omdat er geen taxatie is overgelegd, zal de rechtbank naar redelijkheid en schattenderwijs een waarde van € 22.500,- aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
q. Stamrecht in [naam bedrijf 1] .
3.6.31.
Tussen partijen staat vast dat het stamrecht van de man in [naam bedrijf 1] . voor een waarde per peildatum van € 31.509,30 in het verrekenoverzicht aan de zijde van de man moet worden opgenomen. De rechtbank zal dit dan ook overnemen.
r. t/m t. Auto’s
3.6.32.
Tussen partijen zijn de waardes van de auto’s niet in geschil. Het betreft:
- de auto van de man in Spanje met een waarde per peildatum van € 87.500,-;
- de auto van de vrouw in Spanje met een waarde per peildatum van € 69.750,-;
- de auto van de vrouw in Nederland met een waarde per peildatum van € 20.000,-.
De rechtbank zal deze waardes in het verrekenoverzicht opnemen.
u. t/m v Saldi bankrekeningen vrouw
3.6.33.
Tussen partijen staat vast dat het saldi op de bankrekeningen ten name van de vrouw, te weten de ING betaalrekening, [rekeningnummer 3] en de ING spaarrekening, [rekeningnummer 4] , per peildatum respectievelijk € 666,33 en € 85.005,01 bedroegen. De rechtbank zal net als partijen voornoemde saldi aan de zijde van de vrouw in het verrekenoverzicht opnemen.
w. Saldo en/of-rekening
3.6.34.
Tussen partijen staat vast dat het saldo op de gezamenlijke en/of-rekening bij Banco de Sabadell, met rekeningnummer [rekeningnummer 1] , per peildatum € 12.000,- bedroeg. Zoals overwogen onder rechtsoverweging 3.6.5 moet het saldo naar het oordeel van de rechtbank in de verhouding 50/50 in de verrekening worden betrokken. De rechtbank zal derhalve een bedrag van € 6.000,- aan de zijde van de vrouw en een bedrag van € 6.000,- aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
x. t/m cc. Saldi bankrekeningen man
3.6.35.
Het saldi op de navolgende bankrekeningen ten name van de man per peildatum is niet tussen partijen in geschild. Het betreft:
- de ABN AMRO betaalrekening, [rekeningnummer 5] , € 17.016,97;
- de ABN AMRO spaarrekening, [rekeningnummer 6] , € 1,06;
- de ABN AMRO spaarrekening, [rekeningnummer 7] , € 0,74;
- de ING betaalrekening, [rekeningnummer 8] , € 2.422,10.
De rechtbank zal net als partijen voornoemde saldi aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
3.6.36.
Tussen partijen staat inmiddels vast dat er per peildatum geen bedrag op de Credit Card rekening van de man bij de ABN AMRO openstond, zodat het saldo van deze rekening niet in het verrekenoverzicht wordt betrokken.
3.6.37.
Het saldo op de Santander betaalrekening, [rekeningnummer 9] , ten name van de man, is tussen partijen in geschil. Anders dan de man, laat de rechtbank de overboeking van
€ 10.000,- op de peildatum naar de onderneming van de man [naam bedrijf 3] . buiten beschouwing en zal uitgaan van het saldo op de bankrekening aan het begin van de dag. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank een saldo van € 1.745.949,33, zoals blijkt uit het door de man overgelegde bankafschrift, aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen. Hoewel de vrouw stelt dat het saldo van de Santander rekening van de man gelet op de verkoopopbrengst van het penthouse [naam penthouse 1] hoger had moeten zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding het saldo te corrigeren. Ondanks het feit dat de man niet heeft kunnen uitleggen waar voornoemd geldbedrag is gebleven, kan dit door de rechtbank ook niet worden vastgesteld. Voor de vaststelling van de finale verrekening is enkel de vaststelling van het saldo per peildatum van belang.
dd. IB teruggave na middelingsverzoek
3.6.38.
Tussen partijen staat vast dat een bedrag van € 23.423,- ter zake van de te ontvangen IB teruggave na middelingsverzoek aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht moet worden opgenomen. De rechtbank zal dit dan ook overnemen.
ee. Opbrengst penthouse [naam penthouse 1]
3.6.39.
Tussen partijen is in geschil of de verkoopopbrengst van penthouse [naam penthouse 1] in het vermogensoverzicht moet worden meegenomen. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de netto verkoopopbrengst, die zij berekent op € 1.808.000,- aan de zijde van de man als vermogen in het finaal verrekenbeding moet worden betrokken (in plaats van het saldo op de Santander rekening). De man betwist dat de netto verkoopopbrengst in de verrekening moet worden betrokken, omdat dit bedrag op de Santander rekening is gestort, waarvan het saldo al wordt meegenomen in de finale verrekening. Vast staat dat het penthouse al voor de peildatum was verkocht, zodat het niet tot het te verrekenen vermogen behoort. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het penthouse, dan wel de verkoopopbrengst, niet als een afzonderlijk vermogensbestanddeel meenemen in de finale verrekening.
ff. Schuld/schenking [naam penthouse 1]
3.6.40.
Tussen partijen is in geschil of de schuld die de man heeft jegens dochter [naam penthouse 1] in verband met haar aandeel van 30 % in de netto verkoopopbrengst van het penthouse [naam penthouse 1] in de verrekening moet worden betrokken. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man, zonder haar medeweten en instemming, heeft bewerkstelligd dat [naam penthouse 1] voor 30 % eigenaar van het penthouse werd. Hoewel de vrouw erkent dat de man nog een winstaandeel, in verband met de verkoop van het penthouse, aan [naam penthouse 1] verschuldigd is, stelt zij dat de man dit geheel voor eigen rekening moet nemen. Volgens de vrouw is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid wanneer dit ten laste van de vrouw in de verrekening zou worden meegenomen omdat de man dit aandeel aan [naam penthouse 1] heeft geschonken en hier ook de credits voor heeft gekregen van [naam penthouse 1] .
3.6.41.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de man nog een bedrag van € 218.493,57 aan [naam penthouse 1] verschuldigd is. De rechtbank ziet geen aanleiding deze schuld buiten de verrekening te houden, mede omdat [naam penthouse 1] haar aandeel in het penthouse ver voor de peildatum geschonken heeft gekregen. Deze schenking en de daaruit voortvloeiende schuld is ook niet betwist. Dat de man het winstaandeel nog niet aan [naam penthouse 1] heeft betaald, doet hier ook niet aan af, omdat tussen partijen vaststaat dat de man dit nog aan [naam penthouse 1] moet betalen. Dat de vrouw het niet eens was met de schenking doet hier niet aan af, omdat de vrouw mogelijkheden had om de schenking als zodanig aan te vechten. Nu ze dit niet doet en ook vindt dat het bedrag ten goede mag komen van [naam penthouse 1] , ziet de rechtbank geen aanleiding om het bedrag niet mee te nemen. De rechtbank zal derhalve een schuld ter zake van het winstaandeel [naam penthouse 1] ter hoogte van € 218.493,57 als negatief vermogen aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht opnemen.
gg. Belasting over verkoopwinst penthouse [naam penthouse 1]
3.6.42.
Tussen partijen is de hoogte van de verschuldigde belasting over de verkoopopbrengst van het penthouse [naam penthouse 1] in geschil. De vrouw betwist dat naast het bedrag van € 165.000,- dat al aan belastingen op de verkoopopbrengst in mindering is gebracht, nog eens € 109.517,65 aan belasting verschuldigd zou zijn.
3.6.43.
De rechtbank is van oordeel dat de man met de door hem overgelegde stukken voldoende heeft onderbouwd dat door hem na de peildatum € 77.166,07 en € 32.351,58 ter zake van belastingheffingen zijn voldaan. De rechtbank zal dan ook rekening houden met een belastingheffing over de verkoopopbrengst van het penthouse [naam penthouse 1] van in totaal € 109.517,65, welk bedrag als negatief vermogen aan de zijde van de man in het verrekenoverzicht wordt betrokken.
Resumé
3.6.44.
Op grond van het voorgaande dienen de volgende vermogensbestanddelen in de verrekening te worden betrokken:
Activa Man Vrouw
Verkoopopbrengst echtelijke woning [adres 1] in Barendrecht € 261.190,62 € 261.190,62
De ASR beleggingsverzekering, nummer [polisnummer 1] € 44.603,75 € 44.603,75
De ASR spaarhypotheekverzekering, nummer [polisnummer 2] € 115.960,37
De huizenportefeuille man € 4.120.000,00
De huizenportefeuille vrouw € 715.000,00
De aandelen van de man in [naam bedrijf 1] . € 7.510.784,00
De aandelen van de man in [naam bedrijf 2] .(50%) € p.m.
De aandelen van de man in [naam bedrijf 3] . € p.m.
De villa [naam villa] in Spanje € 1.650.000,00 € 1.650.000,00
Het appartement [naam appartement] in Spanje € 1.451.367,01
De aanbetaling Penthouse [naam penthouse 2] in Spanje € 200.000,00
Het aandeel van de man in [naam bedrijf 4] in Spanje € 22.500,00
Het stamrecht man in [naam bedrijf 1] . € 31.509,30
De auto van de man in Spanje € 87.500,00
De auto van de vrouw in Spanje € 69.750,00
De auto van de vrouw in Nederland € 20.000,00
Het saldo ING betaalrekening, [rekeningnummer 3] € 666,33
Het saldo ING spaarrekening, [rekeningnummer 4] € 85.005,01
Het saldo Banco de Sabadell betaalrekening, [rekeningnummer 1] € 6.000,00 € 6.000,00
Het saldo ABN AMRO betaalrekening, [rekeningnummer 5] € 17.016,97
Het saldo ABN AMRO spaarrekening, [rekeningnummer 6] € 1,06
Het saldo ABN AMRO spaarrekening, [rekeningnummer 7] € 0,74
Het saldo ING betaalrekening, [rekeningnummer 8] € 2.422,10
Het saldo Satander betaalrekening, [rekeningnummer 9] € 1.745.949 ,33
Te ontvangen IB teruggave na middelingsverzoek € 23.423,00
Passiva Man Vrouw
De lening onroerend goed [naam bedrijf 1] . € 1.210.000,00
De rekening-courantschuld [naam bedrijf 1] . € 4.193.114,00
De hypotheekschuld verbonden aan de vastgoedportefeuille € 1.250.000,00
De schuld van de man aan dhr. [persoon C] € 300.000,00
De hypotheekschuld verbonden aan het appartement [naam appartement] € 648.079,83
De aanmerkelijk belangclaim € 2.015.559,00
De schuld aan [naam penthouse 1] € 218.493,57
De belasting over verkoopwinst Penthouse [naam penthouse 1] € 109.517,65
3.6.45.
Omdat bovengenoemde p.m. posten nog onbekend zijn, kan de rechtbank op dit moment geen verrekenvordering bepalen. Zonder rekening te houden met de aandelen van de man in [naam bedrijf 2] .en in [naam bedrijf 3] . moet de man € 207.088,26 aan de vrouw betalen. De beslissing over de verdere afwikkeling van het finaal verrekenbeding wordt PRO FORMA aangehouden tot 1 mei 2025.
Eenvoudige gemeenschappen
3.6.46.
Omdat partijen bij hun huwelijkse voorwaarden de wettelijke gemeenschap van goederen hebben uitgesloten (artikel 1.2) bestaan ten aanzien van diverse gezamenlijke vermogensbestanddelen uitsluitend eenvoudige gemeenschappen
3.6.47.
Partijen hebben geen algehele overeenstemming over de verdeling van deze eenvoudige gemeenschappen. Waar partijen over en weer onvoldoende hebben gesteld om de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen vast te stellen, zal de rechtbank de wijze van verdeling gelasten, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang op grond van artikel 3:185 BW.
Peildatum
3.6.48.
De peildatum van de omvang en waardering van de eenvoudige gemeenschappen is in beginsel de datum van feitelijke verdeling, tenzij overeenstemming bestaat over een andere datum dan wel uit redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit.
Omvang en verdeling
3.6.49.
Tussen partijen staat vast dat de volgende eenvoudige gemeenschappen verdeeld moeten worden:
I. de verkoopopbrengst echtelijke woning aan de [adres 1] Barendrecht;
II. de beleggingsverzekering bij ASR, polisnummer [polisnummer 1] ;
III. de gezamenlijke en/of-rekening bij Banco de Sabadell, rekeningnummer [rekeningnummer 1] ;
IV. de villa [naam villa] te Spanje.
I. De verkoopopbrengst echtelijke woning aan de [adres 1] Barendrecht
3.6.50.
Tot de eenvoudige gemeenschap behoorde de (voormalige) echtelijke woning aan de [adres 1] in Barendrecht en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening. Deze woning is verkocht en geleverd op 28 mei 2024. De overwaarde van deze woning, na aflossing van de hypothecaire geldlening en voldoening van de makelaarskosten, bedraagt € 522.381,24 en staat in depot bij de notaris. Tussen partijen staat vast dat van dit bedrag
€ 15.000,- aan de vrouw toekomt, waarna het restant bedrag bij helfte aan partijen moet worden uitbetaald. De rechtbank zal dan ook bepalen dat een bedrag van € 268.690,62 aan de vrouw wordt toebedeeld en een bedrag van € 253.690,62 aan de man.
3.6.51.
De rechtbank overweegt dat een verklaring voor recht moet strekken tot het op bindende wijze vaststellen van het bestaan of preciseren van de inhoud van een rechtsverhouding. Omdat de rechtbank de wijze van verdeling van de overwaarde van de voormalige echtelijke woning bepaalt, heeft de man geen belang meer bij de door hem verzochte verklaring voor recht. De rechtbank wijst het verzoek van de man hiertoe dan ook af. Evenmin meent de rechtbank dat de man belang heeft bij veroordeling van de vrouw haar medewerking te verlenen aan de opheffing van het depot bij de notaris op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft geen reden aan de te nemen dat de vrouw na het wijzen van onderhavige beschikking haar medewerking hieraan zal onthouden. Ook dit verzoek van de man wijst de rechtbank af.
II. De beleggingsverzekering bij ASR, polisnummer [polisnummer 1]
3.6.52.
Tot de eenvoudige gemeenschap behoorde de beleggingsverzekering bij ASR, met polisnummer [polisnummer 1] , ten name van beide partijen, welke was verbonden aan de voormalige echtelijke woning. In verband met de verkoop van de echtelijke woning is de beleggingsverzekering op 4 juni 2024 afgekocht. Hiertoe heeft de ASR een bedrag van € 110.547,69 aan de man uitgekeerd.
3.6.53.
Tussen partijen is in geschil van welke peildatum voor de waardebepaling van de beleggingsverzekering moet worden uitgegaan. De vrouw stelt dat uitgegaan moet worden van de datum van feitelijke verdeling, zodat uitgegaan moet worden van een waarde van € 110.547,69. De man verzoekt op grond van de redelijkheid en billijkheid uit te gaan van de waarde op de peildatum 23 januari 2023, zijnde € 89.207,49, omdat de man na indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding de premies van in totaal € 9.785,02 volledig voor zijn rekening heeft genomen.
3.6.54.
De stelling van de man dat hij in de periode van 23 januari 2023 tot 4 juni 2024 de premies ten behoeve van de beleggingsverzekering bij ASR volledig heeft voldaan, wordt door de vrouw niet weersproken. Derhalve komt de man een vergoedingsrecht toe. Hoewel de man hiertoe geen verzoek heeft gedaan, is de vrouw bereid, middels verrekening, alsnog de helft van de door de man betaalde premies over voornoemde periode te voldoen. De rechtbank zal de vrouw hierin volgen en ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de wettelijke peildatum. Voor de waarde wordt dan ook uit gegaan van het tijdstip van feitelijke verdeling, zijnde € 110.547,69 op 4 juni 2024. Door de man is niet weersproken dat van het door hem gestelde totaal bedrag aan betaalde premies slechts € 3.039,- op voornoemde verzekeringspolis zag, zodat de vrouw hiervan € 1.519,75 aan de man moet vergoeden. Omdat het afkoopbedrag door ASR aan de man is uitgekeerd, zal de rechtbank bepalen dat de (afkoopwaarde) beleggingsverzekering aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van € 110.547,69, onder de verplichting aan de vrouw ten titel van overbedeling een bedrag van € 53.754,06 te betalen.
III. De gezamenlijke en/of-rekening bij Banco de Sabadell, rekeningnummer [rekeningnummer 1]
3.6.55.
Tot de eenvoudige gemeenschap behoorde de gezamenlijke en/of-rekening bij de Banco de Sabadell, rekeningnummer [rekeningnummer 1] . De rekening is na de peildatum ten name van de vrouw gesteld. Tussen partijen staat vast dat het saldo op de bankrekening aan de vrouw kan worden toegedeeld, zonder verdere verrekening met de man. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
IV. De villa [naam villa] te Spanje
3.6.56.
Tot de eenvoudige gemeenschap behoort de villa [naam villa] te Spanje. Tussen partijen is de wijze van verdeling van voornoemde villa in geschil. De vrouw wenst de villa toegedeeld te krijgen. De man stelt dat de vrouw financieel niet in staat is de villa over te nemen. De man wenst dan ook dat de villa zo spoedig als mogelijk wordt verdeeld en verzoekt daarom de verdeling van de villa te gelasten door te bepalen dat deze moet worden verkocht.
Rechtsmacht
3.6.57.
De gemeenschappelijke eigendom van de woning is niet gegrond op enige huwelijksvermogensrechtelijke bepaling, zodat de rechtbank geen rechtsmacht kan ontlenen aan de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 (Huwelijksvermogensrecht verordening). De rechtbank kan ook geen rechtsmacht ontlenen aan artikel 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat de woning niet in Nederland ligt. Voor het bepalen van de rechtsmacht moet dan ook worden gekeken naar de EEX-Verordening II, Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012, (hierna EEX-Verordening II).
Hoofdregel, verwoord in artikel 4 EEX-Verordening II, is dat de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan verweerder woonplaats heeft, internationaal bevoegd zijn. Bepalend is de datum waarop de procedure in eerste aanleg aanhangig is gemaakt. De vrouw, in deze verweerster, had per datum indiening van het verzoekschrift haar woonplaats in Nederland. De genoemde hoofdregel is niet absoluut. Artikel 24, lid 1, EEX-Verordening II maakt een uitzondering op artikel 4 EEX-Verordening II als sprake is van zakelijke rechten op onroerend goed. Het artikel bepaalt dat voor geschillen met betrekking tot zakelijke rechten op onroerende goederen, ongeacht de woonplaats van partijen, bij uitsluiting bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed is gelegen. Dit betekent dat als het gaat om een zakelijk recht op de villa in Spanje de Spaanse gerechten bij uitsluiting bevoegd zijn. De rechtbank zal dus moeten vaststellen of de wederzijdse verzoeken van partijen ten aanzien van de villa zijn te kwalificeren als een zakelijk recht. Uitgangspunt daarbij is dat op grond van vaste rechtspraak artikel 24, lid 1, EEX-Verordening II restrictief moet worden uitgelegd. Artikel 24, lid 1 EEX-Verordening II is van toepassing op een vordering die wordt ingesteld ten aanzien van een onroerend goed, als die vordering ertoe strekt de omvang, de hoedanigheid, de eigendom of het bezit van een onroerend goed of het bestaan van andere zakelijk rechten op het onroerend goed vast te stellen en om de rechthebbenden de bescherming van de aan hun titel verbonden bevoegdheden te verzekeren.
Indien de vordering kan worden gekwalificeerd als een persoonlijk recht is artikel 24, lid 1, EEX-Verordening II niet van toepassing. Het verschil tussen een zakelijk recht en een persoonlijk recht bestaat hierin, dat een zakelijk recht werking heeft tegenover een ieder, terwijl een persoonlijk recht slechts tegen de debiteur geldend kan worden gemaakt.
3.6.58.
Naar het oordeel van de rechtbank strekken de verzoeken van partijen over en weer tot het gelasten van de wijze van verdeling van de villa in Spanje. Een eventuele toewijzing van dit verzoek heeft geen goederenrechtelijke werking, maar bindt uitsluitend partijen. De verzoeken van partijen komen er immers op neer dat zij over en weer mee moeten werken aan het tot stand brengen van een toedeling dan wel van een verkooptraject en het komen tot een overeenkomst van verkoop. De verzoeken vinden hun grondslag in een persoonlijk recht dat partijen alleen tegenover elkaar geldend kunnen maken, ook al heeft de rechtshandeling uiteindelijk gevolgen voor het eigendomsrecht. De rechtbank kwalificeert de verzoeken van partijen dan ook als betrekking hebbend op persoonlijke rechten. Dat betekent dat op die verzoeken de hoofdregel van artikel 4 EEX-Verordening II van toepassing is en dat de rechtbank gelet op de woonplaats van verweerster bevoegd is om daarop te beslissen.
Toepasselijk recht
3.6.59.
Vervolgens moet worden beoordeeld welk recht van toepassing is op de verzoeken die betrekking hebben op de persoonlijke rechten van partijen met betrekking tot de villa in Spanje. Partijen baseren hun verzoeken met betrekking tot de verdeling van de villa op titel 7 van boek 3 BW. Dit impliceert een rechtskeuze voor Nederlands recht. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat voldoende vast staat dat partijen kiezen voor de toepassing van het Nederlands recht. Aangezien de verdeling van een eenvoudige gemeenschap en de daarmee samenhangende vorderingen ter vrije dispositie van partijen staan en niet de goederenrechtelijke overgang van de onroerende zaken zelf betreft, zal de rechtbank de rechtskeuze van partijen voor Nederlands recht respecteren.
De (wijze van) verdeling van de villa
3.6.60.
De rechtbank volgt de man in zijn stelling dat niet is gebleken dat de vrouw in staat is de villa [naam villa] over te nemen. Door de vrouw is niet gesteld, noch onderbouwd, op welke wijze zij dit zou kunnen financieren. Daarbij heeft de vrouw zelf gesteld dat dit voor haar niet haalbaar is, wanneer de waarde van de eenvoudige gemeenschappen naar rato van ieders aandeel (zijnde 50/50) in de finale verrekening wordt betrokken. Gelet op hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 3.6.5 heeft overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw niet in staat is de villa over te nemen. De rechtbank zal dan ook de wijze van verkoop van de villa [naam villa] gelasten als hierna in het dictum vermeld. Daarbij zal de rechtbank rekening houden met de tussen partijen bereikte overeenstemming – voor de situatie dat de villa verkocht zou moeten worden – inhoudende dat ieder van partijen een eigen makelaar zal aanzoeken/inschakelen, waarna aan deze makelaars de gezamenlijke opdracht wordt gegeven tot verkoop.
3.7.
Kosten huishouding
3.7.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man uit hoofde van verrekening van de kosten van de huishouding aan haar een bedrag van € 10.511,93 moet betalen. Ter onderbouwing van haar vordering tot vergoeding van de kosten van de huishouding stelt de vrouw dat de man tijdens het huwelijk bijdroeg in de kosten van de huishouding, middels een storting van € 10.500,- per maand op de en/of-rekening. Met ingang van 1 oktober 2022 is de man hiermee gestopt. Dit terwijl hij hiertoe op grond van de huwelijkse voorwaarden tot en met 23 januari 2023 gehouden was.
3.7.2.
De man voert gemotiveerd verweer. De man betwist dat hij te weinig zou hebben bijgedragen. Voorts stelt de man dat de vrouw haar verzoek niet heeft onderbouwd, omdat de totale kosten van de huishouding, ieders inkomen en ieders bijdrage in de kosten van de huishouding niet zijn gesteld.
3.7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn in hun huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat de kosten van de huishouding worden betaald van de en/of-rekening, waarnaar ieder van hen elke maand een dusdanig bedrag overmaakt dat daaruit de kosten van de huishouding kunnen worden betaald. Het over te maken bedrag wordt door hen berekend naar evenredigheid van hun inkomens. Wanneer een partij te weinig heeft bijgedragen wordt dit einde van het kalenderjaar gecorrigeerd door het bedrag dat hij/zij had moeten betalen, over te maken naar de en/of-rekening. Daarbij zijn partijen overeengekomen dat bij echtscheiding nog correctie kan worden gevraagd voor het lopende kalenderjaar en het kalenderjaar daaraan voorafgaand. De vrouw wenst dat laatstgenoemde correctie plaatsvindt, omdat de man vanaf 1 oktober 2022 tot en met 23 januari 2023 niet aan zijn bijdrageplicht heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, mede gezien de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende heeft onderbouwd dat de man gedurende de kalenderjaren 2022 en 2023 minder heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan waartoe hij op grond van de huwelijkse voorwaarden gehouden was. Bij gebrek aan relevante inkomensgegevens van partijen, een deugdelijk overzicht van de bijdragen van partijen en een overzicht van de totale kosten van de huishouding, is de rechtbank niet in staat vast te stellen of, en zo ja in welke mate de man te weinig heeft bijgedragen. Reeds hierom kan de rechtbank het verzoek van de vrouw niet beoordelen. Dit daargelaten de onweersproken stelling van de vrouw dat de man vanaf 1 oktober 2022 geen storting meer op de en-rekening van partijen heeft gedaan.
3.7.4.
Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat de vrouw haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
3.8.
Inzage/verstrekking rekeningafschriften Santander rekening
3.8.1.
Omdat de rechtbank bij de vaststelling van de finale verrekening uitgaat van het
saldo van de Santander rekening per peildatum en de verkoopopbrengst van penthouse [naam penthouse 1]
niet in aanmerking neemt, komt de rechtbank toe aan het voorwaardelijke verzoek van de
vrouw tot veroordeling van de man de rekeningafschriften van de Santander rekening met
nummer [rekeningnummer 2] ten name van de man in het geding te brengen c.q. aan de vrouw te
doen toekomen waaruit de stortingen van de lening van € 300.000,- en de storting van de
verkoopopbrengst van Penthouse [naam penthouse 1] volgen en de mutaties die daarna hebben
plaatsgevonden.
3.8.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 843a Rv kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
3.8.3.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw aan de in artikel 843a Rv genoemde voorwaarden heeft voldaan. De vrouw heeft haar stelling, dat zij rechtmatig belang heeft en dat het gaat om bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin zij partij is, voldoende concreet onderbouwd, te weten dat zij – in het kader van de finale verrekening – de bankafschriften nodig heeft om te kunnen aantonen dat op genoemde peildatum de door haar gestelde ‘missende’ bedragen van € 100.000,- en € 1.808.000,- hadden moeten staan. De verzochte bescheiden zijn ook voldoende bepaald nu wordt verzocht om overlegging van afschriften van de bankrekening bij de Santander rekening met nummer [rekeningnummer 2] waaruit de stortingen van de lening van de broer van de man van € 300.000,- en de verkoopopbrengst van penthouse [naam penthouse 1] en de mutaties die hierna tot aan de peildatum (23 januari 2023) hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen.
3.8.4.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen de man de betreffende bescheiden dient te overleggen, bepalen op twee weken na de datum van deze beschikking.
De termijn waarbinnen de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld om op die bescheiden te reageren, zal de rechtbank bepalen op twee weken na ontvangst van die bescheiden.
3.9.
Proceskosten
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/651583 / FA RK 23-557:
3.9.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/665044/FA RK 23-6479:
3.9.2.
Omdat ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/651583 / FA RK 23-557:
4.1.
kent ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toe van € 13.248,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
4.2.
wijst af het verzoek van de man tot vaststelling van een gebruiksvergoeding;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/665044/FA RK 23-6479:
4.5.
stelt de verdeling van de hierna genoemde eenvoudige gemeenschappen als volgt vast:
verkoopopbrengst woning aan de [adres 1] Barendrecht
a. deelt van de overwaarde € 268.690,62 aan de vrouw toe en € 253.690,62 aan de man;
beleggingsverzekering ASR, polisnummer [polisnummer 1]
deelt aan de man toe het afkoopbedrag van € 110.547,69, onder de verplichting aan de vrouw een bedrag van € 53.754,06 te voldoen;
en/of-rekening bij Banco de Sabadell, rekeningnummer [rekeningnummer 1]
deelt aan de vrouw toe de bankrekening bij Banco de Sabadell, zonder nadere verrekening van het saldo;
4.6.
gelast de wijze van verdeling van de hierna genoemde eenvoudige gemeenschap als volgt:
villa [naam villa] in Spanje
bepaalt dat de villa [naam villa] in Spanje wordt verkocht. Dit geschiedt op de
volgende manier.
Binnen twee weken na deze beschikking schakelen de man en de vrouw een makelaar in, waarna partijen binnen één week een gezamenlijke opdracht tot verkoop aan de twee makelaars. Daarna verrichten partijen zo spoedig mogelijk de volgende handelingen:
  • invullen en ondertekenen van door de makelaars geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot verkoop;
  • aanleveren van door de makelaars verzochte documenten;
  • betaling van hun deel van de aanbetaling aan de makelaars, binnen de gestelde betalingstermijn van de makelaars;
  • leveren van een set sleutels aan de makelaars, binnen de door de makelaars gestelde termijn;
  • meewerken aan het bepalen van de verkoopprijs of de vraag- en laatprijs, binnen de door de makelaars gestelde termijn;
  • meewerken aan geplande bezichtigingen;
  • zorgen dat huis en tuin verzorgd ogen voor iedere bezichtiging;
  • alle andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en oplevering van de woning, waartoe zowel door de makelaars als in een later stadium door de notaris verzocht wordt, binnen de door hen gestelde termijnen;
  • het tekenen van de koopovereenkomst;
  • het meewerken aan de levering van de echtelijke woning via de notaris, waaronder het tekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris gestelde termijn.
Bij dit alles geldt nog het volgende:
  • voor het geval partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming komen over de te hanteren verkoopprijs en of de vraag- en laatprijs, zullen de makelaars deze gezamenlijk en bindend vaststellen, net als een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs in geval verkoop uitblijft;
  • in het geval de makelaars de verkoopprijs en/of vraag- en laatprijs bindend hebben vastgesteld, hanteren partijen deze bij de verkoop van de echtelijke woning aan een derde;
  • partijen dragen de aan de verkoop verbonden kosten ieder bij helfte;
  • als de makelaars of een van hen de opdracht tot verkoop van de echtelijke woning teruggeven of teruggeeft wegens gebrek aan medewerking van een van partijen, voldoet de niet-meewerkende partij de kosten die de makelaar in rekening brengt. Dit geldt ook voor schade en of extra onkosten veroorzaakt door het niet-meewerken van een partij bij de afwikkeling bij de notaris en door het niet correct opleveren van het huis aan kopers;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte ter zake van de vaststelling van (de wijze van) de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen;
4.8.
wijst af het verzoek van de vrouw tot vergoeding van de kosten van de huishouding;
4.9.
veroordeelt de man om binnen twee weken na de datum van deze beschikking alle bankafschriften te overleggen van zijn bankrekening bij Santander met nummer [rekeningnummer 2] , vanaf de stortingen van de lening van dhr. [persoon C] en de verkoopopbrengst van penthouse [naam penthouse 1] en de daarna plaatsgevonden mutaties tot en met 23 januari 2023;
4.10.
bepaalt de termijn waarbinnen de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld om op de hiervoor onder 4.9 vermelde bescheiden te reageren op twee weken na ontvangst van die bescheiden;
4.11.
bepaalt dat binnen drie maanden na de datum van deze beschikking tegen de beslissing over de wijze van verrekening van de waarde van de eenvoudige gemeenschappen, zoals overwogen onder 3.6.5, hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag;
4.12.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en voor verder te beslissen:
4.13.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de verdere
afwikkeling van het huwelijksvermogensregime (het te verrekenen vermogen) wordt
aangehouden tot
1 mei 2025 PRO FORMAin afwachting van berichtgeving van partijen
over:
  • de te benoemen deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen, zoals overwogen onder 3.6.22 tot en met 3.6.24;
  • het al dan niet instellen van hoger beroep zoals overwogen onder 3.6.6;
4.14.
bepaalt dat partijen en hun advocaten op de pro-formadatum niet tijdens een mondelinge behandeling behoeven te verschijnen;
4.15.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.Y.A. van Meersbergen, voorzitter en rechter, mr. D.I. Hendriks-van Wel en mr. B. Krijnen, rechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J. van Dijk, griffier, op 3 april 2025.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend gemaakt.