In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij verzoekster, die sinds december 2024 zonder inkomen zit, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster heeft op 24 maart 2025 een verzoekschrift ingediend om een moratorium van zes maanden te verkrijgen, zodat zij in haar huurwoning kan blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject kan doorlopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woning van verzoekster was uitgesproken. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die haar huurtermijnen tijdig kan voldoen door een PW-uitkering en budgetbeheer, zwaarder laten wegen dan die van verweerster, die de ontruiming wilde doorzetten. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met voorwaarden voor de betaling van de huurtermijnen en verslaglegging door de schuldhulpverlening. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.