In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een arbeidsovereenkomst. De verzoekster, een werkgever, heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de gedaagde, een werknemer, verzocht op basis van een verstoorde arbeidsverhouding en disfunctioneren. De gedaagde is sinds 1 september 2008 in dienst en bekleedde de functie van applicatiebeheerder. De werkgever stelde dat er sinds 2020 problemen waren met de houding en het functioneren van de werknemer, wat leidde tot een verstoorde arbeidsrelatie. De werknemer betwistte de claims en vroeg om een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst op de i-grond werd ontbonden per 1 juli 2025. De werkgever moet een transitievergoeding van € 13.361,27 en een extra vergoeding van € 4.008,38 betalen, maar de verzoek om een billijke vergoeding werd afgewezen. De kantonrechter concludeerde dat er geen ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever was en dat de gedaagde niet kon worden herplaatst in een andere functie. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.