ECLI:NL:RBROT:2025:5355

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
11309761 CV EXPL 24-23561
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging koopovereenkomst wegens non-conformiteit van een auto

In deze zaak heeft eiser, [persoon A], op 14 juni 2024 een Opel Astra van [persoon B] gekocht voor € 11.400,00. Eiser stelt dat de auto gebreken vertoont en vordert in conventie de vernietiging van de koopovereenkomst op grond van non-conformiteit. Eiser heeft de auto niet opgehaald na herstel, wat leidt tot een geschil over de kosten en de retentie van de auto. De kantonrechter oordeelt dat eiser de auto had moeten terugbrengen en dat hij verantwoordelijk is voor de ontstane kosten. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld tot betaling van transportkosten en proceskosten aan [persoon B]. De kantonrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11309761 CV EXPL 24-23561
datum uitspraak: 2 mei 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. B.J.M.M. Strijdhaftig,
tegen
[persoon B],
die handelt onder de naam
[autobedrijf B],
woonplaats: [woonplaats 2] (gemeente [gemeente] ),
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. drs. P.J.M. Veuger.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 september 2024, met bijlagen;
  • de brief van de gemachtigde van [persoon A] van 9 september 2024, met bijlagen;
  • het antwoord van 13 november 2024, met een eis in reconventie (een tegeneis) en bijlagen;
  • de brief van [persoon B] van 4 april 2025, met bijlagen
  • de conclusie van [persoon A] van 15 april 2025, voor zover deze conclusie om de reconventie en over de wijziging van eis gaat, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van de zitting op 15 april 2025.

2.Het geschil

2.1.
[persoon A] heeft op 14 juni 2024 van [persoon B] voor € 11.400,00 een Opel Astra uit 2018 gekocht.
2.2.
[persoon A] vordert in conventie:
1. primair de koopovereenkomst op grond van artikel 7:22 lid 1 onder a en/of artikel 7:22 lid 5 onder a en/of d Burgerlijk Wetboek te vernietigen wegens non-conformiteit van de auto en/of niet voltooiing herstel of weigering herstel en [persoon B] te veroordelen zijn ongedaanmakingsverplichtingen na te komen;
2. subsidiair de koopovereenkomst te vernietigen op grond van artikel 6:265 Burgerlijk Wetboek wegens een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst door [persoon B] en [persoon B] te veroordelen tot nakoming van zijn ongedaanmakingsverplichtingen;
3. meer subsidiair de koopovereenkomst te vernietigen op grond van artikel 6:228 lid 1 onder a en/of b Burgerlijk Wetboek wegens dwaling van [persoon A] en [persoon B] te veroordelen zijn ongedaanmakingsverplichtingen na te komen;
4. meest subsidiair [persoon A] een machtiging van reële executie op grond van artikel 3:299 Burgerlijk Wetboek te verlenen, [persoon B] in de kosten daarvan te veroordelen en [persoon B] te gebieden de (onrechtmatige) retentie van de auto op te heffen en deze aan [persoon A] vrij te geven;
5. uiterst subsidiair [persoon B] te gebieden de auto door een onafhankelijke derde te laten onderzoeken, [persoon B] te gebieden de auto te herstellen, [persoon B] te gebieden de auto te voorzien van een deugdelijke grote beurt en van noodzakelijk onderhoud, [persoon B] te gebieden de onrechtmatige retentie te staken en de auto aan [persoon A] vrij te geven en [persoon B] te veroordelen in de kosten die een en ander met zich mee brengt;
6. en in alle gevallen:
a. voor recht te verklaren dat [persoon B] jegens [persoon A] onrechtmatig heeft gehandeld door onterecht het retentierecht uit te oefenen;
b. voor recht te verklaren dat [persoon B] zich jegens [persoon A] niet heeft gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid;
c. [persoon B] te veroordelen om de door [persoon A] geleden en nog te lijden schade als gevolg daarvan te vergoeden;
d. voor recht te verklaren dat de vordering van [persoon B] op [persoon A] van € 2.675,53 non-existent en onrechtmatig is;
e. voor recht te verklaren dat enige andere vordering van [persoon B] op [persoon A] non-existent is;
f. [persoon B] te veroordelen in de (na)kosten en in de buitengerechtelijke incassokosten van € 925,00, met rente;
g. [persoon B] te veroordelen de schade als bedoeld onder nummer 158 van de dagvaarding aan [persoon A] te vergoeden, met rente;
h. [persoon B] te verbieden om (onrechtmatig) transport-, onderzoeks- en herstelkosten in rekening te brengen bij [persoon A] ;
i. wettelijke rente toe te kennen;
j. althans de beslissing te nemen die de kantonrechter in goede justitie
meent te moeten nemen.
2.3.
[persoon A] wijzigt zijn eis in zijn conclusie van 15 april 2025. De wijziging komt erop neer dat hij (primair) een volledige proceskostenvergoeding vordert.
2.4.
[persoon B] vordert in reconventie voor recht te verklaren dat [persoon B] een retentierecht heeft op de auto en [persoon A] te veroordelen aan hem € 4.974,53 te betalen, met € 622,40 aan incassokosten en met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten.
2.5.
Is dit voor de beoordeling van belang, dan wordt hierna ingegaan op wat partijen verder naar voren brengen.

3.De beoordeling

non-conformiteit
3.1.
[persoon A] is een consument, hij heeft van [persoon B] een auto gekocht en zijn stelling is dat die auto ‘niet aan de overeenkomst beantwoordt’, dat met andere woorden sprake is van non-conformiteit. [persoon A] vordert primair en (meer) subsidiair vernietiging van de koopovereenkomst, maar de kantonrechter gaat er gelet op wat [persoon A] stelt in de dagvaarding over de regels van non-conformiteit en artikel 6:265 Burgerlijk Wetboek van uit dat [persoon A] ontbinding van de overeenkomst bedoelt.
3.2.
Als inderdaad sprake is van een non-conforme auto, heeft [persoon A] het recht de koopovereenkomst te ontbinden maar dit recht ontstaat pas als herstel of vervangen niet kan. Toen [persoon A] constateerde dat er iets mis was met de auto, had hij dus met de auto naar [persoon B] terug moeten gaan. Dat hij daarvoor weer terug moest rijden naar Drenthe, is het gevolg van zijn keuze om in Drenthe de auto te kopen en niet in de buurt. Dat kan [persoon B] niet worden verweten. Het zou anders zijn als de auto niet meer veilig de weg op kon, maar dat dat het geval was leest de kantonrechter nergens. [persoon A] had dus met de auto naar [persoon B] terug moeten gaan. Dat heeft hij niet gedaan.
3.3.
Hoe dan ook, in plaats van dat [persoon A] met de auto terug is gegaan naar [persoon B] , heeft [persoon B] de auto opgehaald bij [persoon A] , nadat [persoon A] de auto APK heeft laten keuren en de auto afgekeurd is. Waarom [persoon A] de auto APK heeft laten keuren is de kantonrechter niet duidelijk. Van hem werd immers verwacht dat hij met de auto terug zou gaan naar [persoon B] . Als een auto niet door de keuring komt, betekent dit ook niet per definitie dat er meteen niet meer mee gereden kan en mag worden.
3.4.
[persoon B] heeft de auto opgehaald, heeft de auto zelf nagekeken en er ook derden naar laten kijken. De auto was op een gegeven moment klaar en dit heeft hij [persoon A] meegedeeld. [persoon A] kon de auto dus weer op komen halen. Ook dat heeft hij niet gedaan. [persoon A] wilde eerst een uitgebreid schriftelijk verslag over wat er precies met de auto was gebeurd. Dat had [persoon A] niet van [persoon B] mogen verwachten. Als de garage belt met de mededeling dat de auto klaar is, dan kom je als klant de auto ophalen. Dan kan er op dat moment even gesproken worden over wat er mee is gebeurd. Vertrouw je het niet, dan kun je altijd nog andere maatregelen nemen. Een uitgebreid verslag over wat er precies is gebeurd, als voorwaarde vóór het ophalen van de auto, is geen wettelijk recht.
3.5.
Toen [persoon A] de auto dus niet op wilde komen halen, is het tussen hem en [persoon B] uit de hand gelopen. [persoon B] ging kosten in rekening brengen die hij eerder niet bij [persoon A] in rekening had gebracht, [persoon A] wilde niet betalen. En het gevolg is dat de auto op dit moment nog bij [persoon B] staat. Aan wie ligt dit? Aan [persoon A] . Hij had immers om te beginnen de auto naar [persoon B] moeten terugbrengen en toen de auto klaar was had hij hem weer bij [persoon B] op moeten komen halen. Dan was dit allemaal niet gebeurd.
3.6.
En dat is de stand van zaken op dit moment. [persoon B] heeft de auto nagekeken en voert aan dat er niets mee aan de hand is. De auto is ook APK goedgekeurd. [persoon A] kan daar niets tegenover zetten om tot de conclusie te komen dat de auto non-conform is. Voor ontbinding van de koopovereenkomst is daarom geen aanleiding en dat is er ook niet voor nader onderzoek naar de auto. [persoon A] kan de auto op gaan halen bij [persoon B] .
transportkosten
3.7.
[persoon A] had de auto bij [persoon B] terug moeten brengen. Dat heeft hij echter niet gedaan. [persoon B] heeft in plaats daarvan de auto bij [persoon A] opgehaald. Een auto ophalen kost geld, volgens [persoon B] in zijn factuur van 8 augustus 2024:

[ Afbeelding factuur met info over partijen ]

3.9.
De onderzoekskosten die [persoon B] heeft moeten maken nadat hij de auto weer terug had, blijven voor zijn rekening. Als een koper een net gekochte auto zelf terugbrengt met de mededeling dat er iets mis is met de auto, kijkt de verkoper in principe naar het probleem zonder daar kosten voor in rekening te brengen.
stallingskosten
3.10.
[persoon B] vordert € 25,00 aan stallingskosten per dag, vanaf 16 augustus 2024. Dit is niet toewijsbaar, in ieder geval niet vanaf de gestelde datum. Het in rekening brengen van stallingskosten is onderdeel van het conflict dat op enig moment tussen partijen ontstaan is, meer niet eigenlijk. De auto staat momenteel echter nog wel bij [persoon B] . Als [persoon A] deze niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis ophaalt, dus uiterlijk op 16 mei 2025, dan moet hij vanaf 17 mei 2025 wel € 25,00 per dag aan stallingskosten betalen
proceskosten
3.11.
[persoon A] is de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Hij moet daarom de proceskosten betalen. Die kosten bestaan aan de kant van [persoon B] uit € 1.218,00 aan salaris voor zijn gemachtigde (een punt voor het antwoord in conventie, een punt voor de eis in reconventie en een punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt: € 406,00) en
€ 135,00 aan nakosten. Dit is bij elkaar € 1.353,00. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis door een deurwaarder uitgereikt wordt. De rente over de proceskosten is zoals [persoon B] vordert toewijsbaar vanaf veertien dagen nadat de deurwaarder dit vonnis uitreikt. Voor veroordeling van [persoon B] in de (volledige) proceskosten van [persoon A] is gelet hierop geen aanleiding.
uitvoerbaar bij voorraad
3.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat als deze zaak aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter afgedwongen kan worden dat aan de veroordelingen in dit vonnis wordt voldaan.
overige vorderingen
3.13.
Voor zover hiervoor een van de vorderingen nog niet besproken is, hoeft dit gelet op deze uitkomst van de zaak ook niet meer.
tot slot
3.14.
[persoon A] verklaarde op de zitting dat hij de auto niet terug wil omdat hij er geen vertrouwen meer in heeft. [persoon B] verklaarde de auto wel terug te willen nemen, maar hij wil niet de hele aankoopsom terugbetalen. Hij is bereid de handelsprijs van € 6.750,00 te betalen, minus de kosten die hij heeft moeten maken, in welk verband [persoon B] het had over
€ 1.250,00 aan transportkosten, een schikkingsvoorstel zo de kantonrechter begrijpt.
3.15.
De kantonrechter heeft met de gedachte gespeeld in dit vonnis vast te stellen dat partijen door hun opmerkingen over een einde van de overeenkomst, zelf een einde aan de overeenkomst hebben gemaakt, met veroordeling van [persoon B] om (€ 6.750,00 - € 1.250,00 = ) € 5.500,00 aan [persoon A] terug te betalen, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten van € 1.353,00. Omdat partijen hier zelf niet om vragen, dit juridisch wat haken en ogen heeft en ook omdat dit als een verrassingsbeslissing zou komen, is niet voor een dergelijk oordeel gekozen. Het staat partijen echter uiteraard vrij om langs deze lijnen alsnog zelf hun geschil op te lossen.
4, De beslissing
De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [persoon A] om € 1.813,48 aan transportkosten aan [persoon B] te betalen, met rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag dat dit bedrag volledig is betaald;
4.2.
veroordeelt [persoon A] om, als hij niet uiterlijk op 16 mei 2025 de auto bij [persoon B] ophaalt, vanaf 17 mei 2025 € 25,00 per dag aan stallingskosten aan [persoon B] te betalen;
4.3.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, aan de kant van [persoon B] begroot op een bedrag van € 1.353,00, met rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf veertien dagen nadat de deurwaarder dit vonnis uitreikt;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst wat in conventie en in reconventie anders of meer gevorderd is af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en in het openbaar uitgesproken.
686