In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2025 een beschikking gegeven over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, geboren in 2018. De man, de vader van de minderjarige, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, met als doel duidelijkheid en rust te creëren voor het kind. De vrouw, de moeder, heeft in de mondelinge behandeling aangegeven dat zij het eens is met de hoofdverblijfplaats bij de man, maar wil de tijd die de uithuisplaatsing nog loopt benutten om samen met de GI tot een passende zorgregeling te komen. De rechtbank heeft overwogen dat het in het belang van de minderjarige is om duidelijkheid te hebben over haar woonplaats en goed contact met beide ouders te behouden. De rechtbank heeft besloten dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige per 18 augustus 2025 bij de man zal zijn, aansluitend op de huidige uithuisplaatsing. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten door elke partij zelf gedragen worden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.