ECLI:NL:RBROT:2025:5386

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
ROT 23/8573
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering door de minister van Financiën om een geldschuld over te nemen op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Financiën. Eiseres had verzocht om overname van twee geldschulden, maar de minister weigerde dit op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geweigerd de geldschuld over te nemen, omdat deze niet vóór 1 juni 2021 opeisbaar was. De rechtbank behandelde het beroep op de zitting van 21 maart 2025, waar eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De minister had eerder de aanvraag van eiseres om de geldschulden over te nemen afgewezen en het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Eiseres betoogde dat haar schuld onterecht was afgewezen, omdat de tandheelkundige behandelingen vóór 1 juni 2021 hadden plaatsgevonden en de nota was gedateerd op 15 mei 2021. De rechtbank oordeelde echter dat de schuld pas opeisbaar was op 15 juni 2021, omdat er een betalingstermijn was afgesproken. De rechtbank concludeerde dat de minister de schuld aan SKN terecht niet had overgenomen, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8573

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van den Ende),
en

de minister van Financiën

(gemachtigde: [persoon A] ).

Samenvatting

1. De minister heeft geweigerd een geldschuld van eiseres over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dat terecht gedaan, omdat de geldschuld niet opeisbaar is geworden vóór 1 juni 2021. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Met het besluit van 12 mei 2023 heeft de minister de aanvraag van eiseres om geldschulden over te nemen afgewezen.
2.1.
Met het besluit van 14 november 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 12 mei 2023 ongegrond verklaard.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 21 maart 2025 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres heeft verzocht om overname van twee schulden: één aan Swier Gerechtsdeurwaarders en één aan Stichting Kliniek Naaldwijk (SKN). In het besluit van 12 mei 2023 heeft de minister de aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit is de minister bij deze afwijzing gebleven. Omdat de schuld aan SKN op 9 mei 2023 was overgedragen aan Swier Gerechtsdeurwaarders, heeft de minister deze schulden als één schuld beoordeeld. De minister heeft vastgesteld dat de schuld op 15 mei 2021 is ontstaan, maar pas opeisbaar is geworden op 15 juni 2021, omdat er in de factuur een nadere termijn tot betaling wordt gesteld. Daarmee voldoet de schuld niet aan de voorwaarden voor overname.
Heeft de minister de schuld aan SKN terecht niet overgenomen?
4. Eiseres stelt dat haar schuld onterecht is afgewezen. Zij betoogt dat de schuld wel al vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden, aangezien de tandheelkundige behandelingen op 11 mei 2021 hebben plaatsgevonden en de nota is gedateerd op 15 mei 2021. Uit de nota blijkt dat de vordering direct opeisbaar was vanaf 15 mei 2021. Dit betekent volgens eiseres dat de schuld zowel is ontstaan als opeisbaar was vóór 1 juni 2021. Volgens eiseres heeft het overeenkomen van een betalingstermijn geen invloed op de opeisbaarheid van een verbintenis. Ook bij een betalingstermijn is de verbintenis opeisbaar, alleen kan deze dan tijdelijk niet worden opgeëist. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam waarin is geoordeeld dat er voor de kwalificatie als opeisbare geldschuld niet is vereist dat incassomaatregelen zijn genomen. [1]
4.1.
De minister neemt op aanvraag een geldschuld over van een aanvrager die in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 van de Wht. De geldschulden die worden overgenomen zijn ontstaan na 31 december 2005, waren voor 1 juni 2021 opeisbaar en zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. [2] Als geen termijn voor de nakoming is bepaald, is een verbintenis terstond opeisbaar. [3] Als wel een termijn voor de nakoming is bepaald, dan wordt vermoed dat dit slechts belet dat eerdere nakoming wordt gevorderd. [4]
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de schuld aan SKN terecht niet overgenomen. Op de overeenkomst tussen eiseres en SKN zijn de algemene voorwaarden van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT) van toepassing verklaard. In artikel 8 van die algemene voorwaarden is bepaald: “De patiënt dient de rekening binnen 30 dagen na de notadatum te voldoen”. Eiseres en SKN hebben daarmee een termijn bepaald voor de nakoming van de verplichting van eiseres tot betaling. De notadatum was 15 mei 2021, zodat SKN niet eerder dan 15 juni 2021 nakoming kon vorderen. Als een schuldeiser geen nakoming kan vorderen, is de betreffende verbintenis niet opeisbaar. Dit betekent dat de geldschuld niet opeisbaar was voor 1 juni 2021 en de geldschuld niet voldoet aan de voorwaarden voor overname ervan op grond van de Wht. Dat de schuld niet voor 1 juni 2021 opeisbaar was, heeft in dit geval niet te maken met het uitblijven van incassomaatregelen, zodat de genoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam niet van belang is voor deze zaak. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de geldschuld aan SKN niet hoeft over te nemen. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr.A.J. Huisman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 maart 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:1628, r.o. 6.2.
2.Artikel 4.1, tweede lid, van de Wht.
3.Artikel 6:38 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.Artikel 6:39, eerste lid, van het BW.