In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Financiën. Eiseres had verzocht om overname van twee geldschulden, maar de minister weigerde dit op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geweigerd de geldschuld over te nemen, omdat deze niet vóór 1 juni 2021 opeisbaar was. De rechtbank behandelde het beroep op de zitting van 21 maart 2025, waar eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De minister had eerder de aanvraag van eiseres om de geldschulden over te nemen afgewezen en het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Eiseres betoogde dat haar schuld onterecht was afgewezen, omdat de tandheelkundige behandelingen vóór 1 juni 2021 hadden plaatsgevonden en de nota was gedateerd op 15 mei 2021. De rechtbank oordeelde echter dat de schuld pas opeisbaar was op 15 juni 2021, omdat er een betalingstermijn was afgesproken. De rechtbank concludeerde dat de minister de schuld aan SKN terecht niet had overgenomen, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.