ECLI:NL:RBROT:2025:5400

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
10.231395.24 en 10.157493.24 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en mishandeling met tbs-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in de gevoegde zaken tegen de verdachte, die is veroordeeld voor poging doodslag en mishandeling. De verdachte, geboren in 1973, was preventief gedetineerd en had een raadsman, mr. M.G.P. Glas. De rechtbank oordeelde dat de verdachte tijdens de bewezenverklaarde poging doodslag leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waardoor hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, alsook een tbs-maatregel met dwangverpleging. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte € 5.555,- aan materiële en immateriële schade moest vergoeden aan het slachtoffer van de poging doodslag en € 450,- aan immateriële schade aan het slachtoffer van de mishandeling.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 15 juli 2024 heeft de verdachte de aangever met een mes in de buik gestoken, wat leidde tot een levensbedreigende situatie. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. In een andere zaak, op 9 mei 2024, heeft de verdachte de aangever mishandeld met een ijzeren staaf. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat de feiten in beide zaken ernstig waren, wat leidde tot de opgelegde straffen en maatregelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10.231395.24 en 10.157493.24 (gev. ttz)
Datum uitspraak: 28 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
preventief gedetineerd in de PI [naam PI] ,
raadsman mr. M.G.P. Glas, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
De zaak met parketnummer 10.231395.24 wordt hierna aangeduid als
zaak A.
De zaak met parketnummer 10.157493.24 wordt hierna aangeduid als
zaak B.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.T.O. Bakker heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in beide zaken, met dien verstande dat in zaak A de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen kan worden;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, alsmede de ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Zaak A
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de aangever op 15 juli 2024 eenmaal opzettelijk in de buik heeft gestoken voor de portiek van hun woningen in Rotterdam. Dit feit heeft de verdachte bekend.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag. De verdachte heeft met een mes met een lengte van circa 21 centimeter gestoken in de buik van de aangever waar zich vitale en kwetsbare organen en (slag)aderen bevinden. De messteek heeft ook een slagaderlijke bloeding veroorzaakt, waardoor direct medisch ingrijpen noodzakelijk was om de dood van de aangever te voorkomen. De aangever is dezelfde dag met spoed geopereerd waarbij de slagader is gehecht. De rechtbank acht gezien het voorgaande de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Zaak B
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling daar de verdachte ontkent dat hij de aangever heeft geslagen met een ijzeren staaf. Nu de aangever direct wegrende, heeft de ijzeren staaf de aangever niet geraakt.
Beoordeling
Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte een slaande beweging richting de aangever heeft gemaakt met een ijzeren staaf. De camerabeelden worden ondersteund door de getuigenverklaring van [persoon A] , die heeft verklaard te hebben gezien dat de verdachte de aangever éénmaal sloeg op de arm.
De rechtbank acht de mishandeling wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat de verdachte de aangever eenmaal met een ijzeren staaf heeft geslagen.
4.3.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan.
In
bijlage IIIheeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A primair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Zaak A
primair
hij op 15 juli 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
- eenmaal met een mes in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B
hij op 9 mei 2024 te Rotterdam,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een
maaltegen de arm te slaan met een ijzeren staaf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

5.1.
Beroep op noodweer ten aanzien van zaak A
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde in zaak A een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt, zodat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen. Uit de politieregistraties blijkt dat de verdachte een objectieve aanleiding heeft gehad om vrees te hebben voor de aangever. De aangever heeft immers meerdere strafbare feiten jegens de verdachte gepleegd waarvan ten minste éénmaal een geweldsfeit. De verdachte is er ten diepste van overtuigd dat hij op het moment van zijn handelen in levensgevaar verkeerde.
5.1.2.
Beoordeling
Een succesvol beroep op noodweer vereist een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf, waartegen de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden is. De verdediging heeft niet onderbouwd waarom in dit geval, op het moment van het steken in de buik van de aangever, sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever.
Uit de camerabeelden in het dossier volgt dat de verdachte zich buiten op straat bevond toen de aangever de portiek uit kwam lopen. De verdachte heeft daarop zelf direct de confrontatie met de aangever opgezocht, terwijl hij de mogelijkheid had zich te distantiëren en weg te lopen. Het enkele feit dat de verdachte vreesde voor aangever, legitimeert in de voornoemde omstandigheden nog niet een verdedigingshandeling. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit het dossier en uit hetgeen is besproken ter zitting duidelijk is geworden dat de verdachte en de aangever een langere periode een (buren)conflict met elkaar hebben gehad. De lezingen over dit conflict lopen daarbij uiteen. Zowel de verdachte als de aangever hebben verklaard dat zij hulp hebben gezocht bij meerdere instanties waaronder Woonbron, de gemeente en de politie. Hoewel de rechtbank kan begrijpen dat een conflict tussen buren de nodige frustratie met zich kan brengen, is dit echter nooit een rechtvaardiging voor gewelddadig handelen, zoals dat op 15 juli 2024 heeft plaatsgevonden.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten in de zaken A en B zijn dus strafbaar.
5.2.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
Zaak A:poging tot doodslag
Zaak B:mishandeling

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is in de zaken A en B dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte is nabij een winkelcentrum op het slachtoffer afgerend en heeft hem geslagen met een ijzeren staaf. Enkele maanden later heeft de verdachte het slachtoffer in zijn buik gestoken met een groot mes. Het slachtoffer verloor veel bloed en moest met spoed naar het ziekenhuis gebracht worden om geopereerd te worden. Op zijn buik heeft hij een groot litteken dat nog steeds pijn doet en hem herinnert aan het incident, hetgeen volgt uit de voorgedragen slachtofferverklaring op de zitting.
Dit zijn ernstige feiten. Met dit handelen heeft de verdachte grove inbreuk gemaakt op de onaantastbaarheid van het lichaam en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem angst aangejaagd. Dit rekent de rechtbank hem aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit het strafblad van de verdachte van 28 november 2024, blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia rapporten van 23 oktober 2024 en 28 oktober 2024, respectievelijk opgesteld door [persoon B] , psychiater en [persoon C] , klinisch psycholoog.
Uit het psychiatrisch en psychologisch onderzoek is naar voren gekomen dat de verdachte lijdt aan een psychotische stoornis in de zin van een ongedifferentieerde schizofreniespectrum of een andere psychische stoornis. Tevens is vastgesteld dat er sprake is van misbruik van cannabis. De psychotische stoornis bestond ook tijdens het plegen van de feiten en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte op dat moment. De verdachte had de paranoïde overtuiging dat hij door de aangever, zijn buurman, werd bedreigd en getreiterd. De realiteitstoetsing en het oordeelsvermogen van de verdachte waren ernstig aangetast. De verdachte was niet in staat zijn achterdochtige overtuigingen over de aangever op een redelijke manier te toetsen en zijn keuzevrijheid was ernstig ingeperkt. Hierdoor voelde de verdachte zich angstig en machteloos. Nu het gedrag van de verdachte grotendeels gemotiveerd werd door de psychotische stoornis wordt geadviseerd om de feiten in een verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte.
Er is een matig tot hoog risico op recidive als de verdachte niet adequaat wordt behandeld. Geadviseerd wordt om de verdachte na zijn detentie klinisch te behandelen middels het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging. Enkel met deze ingrijpende maatregel is een verlaging van het risico op recidive reëel. In een tbs-instelling kan de verdachte worden ingesteld op een antipsychoticum ten behoeve van herstel en stabilisatie van het psychische evenwicht. Daarnaast kan de verdachte werken aan cognitieve gedragstherapie, een daginvulling en abstinentie van cannabis.
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 oktober 2024. Dit rapport houdt – onder meer – het volgende in.
De verdachte ziet zichzelf als slachtoffer omdat de aangever hem al jaren zou bedreigen. Hij heeft geen ziekte-inzicht en ontkent psychische problemen te hebben. De verdachte is niet eerder in behandeling geweest en heeft tijdens zijn preventieve hechtenis medicatie geweigerd.
De verdachte leefde van een participatiewet-uitkering. Door zijn detentie is hij zijn woning kwijtgeraakt. Zijn dakloosheid wordt gezien als risico-verhogende factor. De verdachte heeft een ondersteunend familienetwerk. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Conform het advies van het NIFP adviseert de reclassering oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging. De verdachte heeft geen zieke-inzicht, weigert behandeling en medicatie en geeft aan zich niet aan voorwaarden te willen houden. Reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden acht de reclassering ontoereikend om het recidiverisico te verminderen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond, in ieder geval tijdens de bewezenverklaarde poging doodslag, een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in (sterk) verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gevangenisstraf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en heeft zij acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zoals verzocht door de raadsman van de verdachte, doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
Alles overwegend zal de verdachte worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Terbeschikkingstelling met dwangverpleging
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging, zoals geadviseerd door de gedragsdeskundigen en gevorderd door de officier van justitie, passend en noodzakelijk is. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat dit het geval is.
De gedragsdeskundigen hebben geadviseerd een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Aan de voorwaarden voor het opleggen van de tbs-maatregel is voldaan. Uit de voornoemde rapportages blijkt dat er bij de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde in zaak A sprake was van ziekelijke stoornissen van de geestesvermogens. Daarnaast is sprake van een poging doodslag, hetgeen een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling.
De maatregel zal worden opgelegd wegens poging doodslag, wat een misdrijf is dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is en de totale duur een periode van vier jaar te boven kan gaan.

8.Vorderingen benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Aangever [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert in zaak A een vergoeding van € 1.619,54 aan materiële schade en een vergoeding van € 7.500,- aan immateriële schade en in zaak B en een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering in zaak A kan worden toegewezen. De vordering in zaak B dient volgens haar gematigd te worden naar een bedrag van € 250,-.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot zaak A op het standpunt gesteld dat de materiële schade voor wat betreft schadepost 2 (de verhuiskosten) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu deze schade in een te ver verwijderd verband staat tot het bewezenverklaarde feit. Met betrekking tot de immateriële schade stelt de verdediging zich op het standpunt dat aangesloten dient te worden bij letselcategorie 2 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, te weten € 2.500,-.
Met betrekking tot zaak B heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd dient te worden tot € 250,-.
8.3.
Beoordeling
Zaak A
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade die ziet op de medische kosten, de ziekenhuisdaggeldvergoeding en de kledingschade, een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Dit deel van de vordering is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Dit deel van in totaal € 555,- zal dan ook worden toegewezen.
De gevorderde materiële schade dat ziet op de verhuiskosten zal de rechtbank afwijzen omdat deze schade te ver verwijderd is van het gepleegde feit en geen direct causaal verband houdt met het feit.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, als gevolg van het bewezenverklaarde, letsel heeft opgelopen. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, zal de rechtbank de schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van
€ 5.000,-. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
De nader te onderbouwen schade betreft mogelijk toekomstige schade, gevorderd voor een eventuele hoger beroep procedure. De vordering is niet onderbouwd en gelet daarop zal de benadeelde partij op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Zaak B
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, als gevolg van het bewezenverklaarde, letsel heeft opgelopen. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, zal de rechtbank de schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van € 450,-. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
De benadeelde partij heeft in zowel zaak A als in zaak B gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat voor de ingangsdatum wordt aangeknoopt bij de pleegdatum, zodat het te vergoeden schadebedrag in zaak A vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 juli 2024 en in zaak B vanaf 9 mei 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van in totaal € 6.005,- vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het in zaak A primair ten laste gelegde feit en het in zaak B ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
Ter zake van zaak A
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer], te betalen een bedrag van
€ 5.555,- (zegge: vijfduizend vijf honderd en vijfenvijftig euro), bestaande uit € 555,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het deel van de gevorderde materiële schade hetgeen ziet op de verhuiskosten (€ 1.064,54) van de benadeelde partij
[slachtoffer];
wijst af het door de benadeelde partij
[slachtoffer]meer gevorderde (€ 2.500,-) dan is toegewezen ten aanzien van de immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering (nader te onderbouwen schade € 2.500), bepaalt dat dit deel van de vordering slecht kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 5.555,- (hoofdsom,
zegge: vijfduizend vijfhonderd en vijfenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.555,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
62 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Ter zake van zaak B
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer], te betalen een bedrag van
€ 450 (zegge: vierhonderd en vijftig euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
9 mei 2024tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij
[slachtoffer]meer gevorderde (€ 550,-) dan is toegewezen ten aanzien van de immateriële schade;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 450,-(hoofdsom,
zegge: vierhonderd en vijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 450,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
9 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Beide zaken
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Tchang, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Zaak A
primair
hij op of omstreeks 15 juli 2024 te Rotterdam althans Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
- meermaals, althans eenmaal met een mes in de buik althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 15 juli 2024 te Rotterdam
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een buikwond, heeft toegebracht door
- meermaals, althans eenmaal met een mes in de buik althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 15 juli 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermaals, althans eenmaal met een mes in de buik althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak B
hij op of omstreeks 9 mei 2024 te Rotterdam,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meerdere malen op/tegen het lichaam en/of de armen te slaan met een ijzeren staaf, althans een voorwerp, ten gevolg waarvan die [slachtoffer] ten val kwam.