De rode draad in hetgeen het bestuur aan de opzeggingen van de lidmaatschappen van [eiseres] en [gedaagde 1] ten grondslag heeft gelegd, is de ondermijning van het bestuur en het in strijd handelen met de belangen van [gedaagde 2].
In dit verband staat voldoende vast dat [eiseres] tot in elk geval mei 2023 – maar naar uit het hiervoor onder 2.3 overwogene voortvloeit ten onrechte – het standpunt is blijven verkondigen dat zij (het enige) bestuurslid van [gedaagde 2] zou zijn. Aldus heeft zij voor een langere periode veel onrust veroorzaakt onder de leden van [gedaagde 2].
Daarnaast staat als onweersproken vast dat [eiseres] de inschrijving van het huidige bestuur in het handelsregister geruime tijd heeft verhinderd, waardoor het bestuur niet kon beschikken over de bankrekening van [gedaagde 2].
[eiseres] heeft voorts niet betwist dat zij nog in januari 2023 een bankpas van [gedaagde 2] heeft geactiveerd en daarmee betalingen heeft gedaan. Haar verweer dat zij dit heeft gedaan toen zij nog bestuurder was, faalt gelet op hetgeen daarover hiervoor is geoordeeld. Zij heeft deze gedragingen dus onbevoegd verricht en heeft zich dat, gelet op de onder 2.3 genoemde stukken, waaronder haar eigen ondertekende verklaring van 7 september 2022, ook moeten realiseren.
[gedaagde 1] heeft – naar uit het voorgaande volgt eveneens ten onrechte – de huidige bestuursleden beschuldigd van het plegen van een “coup” (notulen “Bijzondere Algemene Leden Vergadering 11 september 2023”, productie 10 van [gedaagde 2], p. 3), welke beschuldiging buiten de te beoordelen periode overigens nog is herhaald in de dagvaarding, mede opgesteld namens [eiseres]. Hierbij zij aangetekend dat de gemeente Rotterdam (hoofdverhuurder van de grond waarop [gedaagde 2] haar vereniging exploiteert), [naam stichting] (onderverhuurder) en, belangrijker, een groot aantal leden achter het nieuwe bestuur staat, dat rechtsgeldig is benoemd tijdens de BALV van 8 oktober 2022 onder leiding van [persoon 8].
Aan [gedaagde 1] heeft [gedaagde 2] in de opzeggingsbrief voorgehouden dat hij de jaren ervoor al diverse malen was aangesproken op zijn gedrag, waaronder uitlatingen dat het bestuur uit criminelen zou bestaan. Ook uit hij volgens [gedaagde 2] opruiende taal en heeft hij op de BALV van 11 september 2023 het bestuur ondermijnd en zonder onderbouwing in een kwaad daglicht gesteld. De rechtbank constateert dat wat er zij van het bijeenroepen van laatstgenoemde BALV als zodanig – partijen verschillen van mening over de vraag of er op 22 augustus 2023 een correct verzoek aan het bestuur, overeenkomstig artikel 15, lid 4, van de statuten ondersteund door voldoende leden, aan vooraf is gegaan – [gedaagde 1] daar blijkens de notulen het bestuur in ferme bewoordingen van velerlei misdrijven en ander wangedrag heeft beschuldigd, welke beschuldigingen na de opzegging overigens nog zijn herhaald in uitlatingen van [gedaagde 1] op Facebook en waarvan [gedaagde 1] nooit is teruggekomen. Deze latere punten zijn voor de beoordeling van de eerdere opzegging als zodanig uiteraard niet van belang, maar illustreren de indringendheid waarmee [gedaagde 1] zijn standpunt naar voren bracht en brengt.