ECLI:NL:RBROT:2025:5423
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake overname private geldschulden door de minister van Financiën
Op 2 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van verzoeker, die een voorlopige voorziening vroeg tegen de afwijzing van zijn aanvraag om overname van private geldschulden door de minister van Financiën. De minister had op 5 februari 2025 geweigerd om de opgegeven schulden over te nemen, omdat deze niet voldeden aan de voorwaarden van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Verzoeker, die als gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire wordt aangemerkt, stelde dat zijn schulden wel aan de voorwaarden voldeden en dat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd waarom zijn aanvraag was afgewezen.
De voorzieningenrechter beoordeelde of er sprake was van een spoedeisend belang. Verzoeker had aangevoerd dat hij in acute financiële nood verkeerde, omdat schuldeisers incassomaatregelen dreigden te treffen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij in een acute financiële noodsituatie verkeerde. Hij had geen overzicht van zijn vaste lasten en vermogen overgelegd, waardoor er geen inzicht was in zijn financiële situatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was en dat het verzoek om voorlopige voorziening daarom moest worden afgewezen.
Daarnaast werd beoordeeld of het besluit van de minister evident onrechtmatig was. De voorzieningenrechter stelde vast dat de motivering van de afwijzing summier was en dat er geen op de concrete situatie van verzoeker toegespitste motivering was gegeven. Desondanks oordeelde de voorzieningenrechter dat eventuele motiveringsgebreken in de bezwaarfase konden worden hersteld. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.