ECLI:NL:RBROT:2025:544

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
C/10/691315 / KG ZA 24-1215
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overdracht voormalig echtelijke woning en het verlaten van de woning in kort geding

In deze zaak, die op 17 januari 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert eiser, die in Bleiswijk woont, dat gedaagde, die in Berkel en Rodenrijs woont, meewerkt aan de overdracht van hun voormalig echtelijke woning. Eiser en gedaagde zijn tot 6 september 2024 gehuwd geweest en hebben samen een minderjarige dochter. In het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat de woning aan eiser wordt overgedragen, waarbij gedaagde een uitkoopsom van € 125.109,49 ontvangt. Gedaagde heeft echter de woning nog niet verlaten, ondanks dat de termijn hiervoor op 28 november 2024 is verstreken. Eiser heeft gedaagde meerdere keren verzocht de woning te verlaten, maar zij heeft hier niet op ingegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 januari 2025 heeft eiser zijn vorderingen toegelicht, waarbij hij aanvoert dat hij een spoedeisend belang heeft bij de overdracht van de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde moet meewerken aan de levering van haar aandeel in de woning en dat zij uiterlijk op 1 april 2025 de woning moet verlaten. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiser toe, met uitzondering van de proceskosten, die worden gecompenseerd. Gedaagde wordt ook veroordeeld om zich uit te schrijven als bewoner van de woning. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het snel in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/691315 / KG ZA 24-1215
Vonnis in kort geding van 17 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te Bleiswijk,
eiser,
advocaat mr. J. Broijl te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Berkel en Rodenrijs,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de dagvaarding van 24 december 2024 met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling vond op 3 januari 2025 plaats. [eiser] is daar met zijn advocaat verschenen. [gedaagde] is in persoon verschenen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn met elkaar gehuwd geweest tot 6 september 2024. Zij zijn de ouders van de minderjarige [naam minderjarige] , die op dit moment acht jaar oud is. [naam minderjarige] verblijft volgens een co-ouderschapsregeling de ene helft van de week bij [eiser] en de andere helft bij [gedaagde] .
2.2.
In het echtscheidingsconvenant van partijen staat dat de voormalig echtelijke woning aan de [adres] te ( [postcode] ) Berkel en Rodenrijs (hierna: de woning) wordt overgedragen aan [eiser] . [gedaagde] ontvangt in dat kader een uitkoopsom van € 125.109,49. In het convenant hebben partijen ook afgesproken dat [gedaagde] nog drie maanden in de woning kan blijven wonen na de indiening van het echtscheidingsverzoek in afwachting van vervangende woonruime en dat die termijn alleen om dringende redenen en na schriftelijke overeenstemming kan worden verlengd. De termijn liep af op 28 november 2024.
2.3.
[gedaagde] heeft de woning nog niet verlaten. Op 22 november 2024 heeft zij een urgentieverklaring gekregen voor een huurwoning. Zij heeft nog geen woning toebedeeld gekregen.
2.4.
[eiser] woont op dit moment tijdelijk bij zijn nieuwe vriendin. Hij heeft [gedaagde] tot 28 december 2024 gegeven om de woning te verlaten. Hij heeft [gedaagde] voorgesteld om de woning over te dragen op 12 of 13 december 2024. Daaraan heeft zij niet meegewerkt.
2.5.
[eiser] heeft [gedaagde] vervolgens tot 1 maart 2025 gegeven om de woning te verlaten. [gedaagde] heeft hier niet mee ingestemd. Zij wil niet toezeggen wanneer zij de woning verlaat, totdat zij een nieuwe woning heeft.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, kort gezegd, dat:
[gedaagde] wordt veroordeeld om mee te werken aan de levering van haar aandeel in de woning aan [eiser] , binnen 14 dagen na afgifte van dit vonnis, bij gebreke waarvan het vonnis in de plaats kan komen van de toestemming en/of wilsverklaring en/of de handtekening van [gedaagde] onder de notariele akte van levering;
[gedaagde] wordt veroordeeld om uiterlijk op 1 maart 2025 de woning te verlaten, met al haar goederen en de woning in goede staat en schoon over te dragen aan [eiser] , op straffe van een dwangsom;
[gedaagde] wordt veroordeeld om zich uiterlijk op 1 maart 2025 uit te schrijven als bewoner van de woning, op straffe van een dwangsom;
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proces- en nakosten, vermeerderd met rente, dan wel
de voorzieningenrechter oordeelt zoals deze in goede justitie juist acht.
3.2.
[gedaagde] wil dat de vorderingen worden afgewezen.

4.De beoordeling

De vordering tot overdracht

4.1.
De vordering om mee te werken aan de levering van het aandeel van [gedaagde] in de woning wordt toegewezen. [eiser] heeft hier op grond van de gemaakte afspraken recht op en hij heeft er voldoende spoedeisend belang bij dat [gedaagde] dit nakomt. [gedaagde] heeft ook niets aangevoerd dat aan die overdracht in de weg moet staan. Zij wil alleen niet dat de koopsom in een depot wordt gestopt. Dit laatste ziet erop, zo begrijpt de voorzieningenrechter, dat [eiser] kennelijk op een eerder moment heeft voorgesteld dat [gedaagde] langer in de woning mocht blijven wonen, maar dan onder de voorwaarde dat de koopsom niet wordt uitgekeerd. Daarmee wilde hij haar bewegen om de woning te verlaten. [gedaagde] heeft dat voorstel niet aangenomen en [eiser] heeft die voorwaarde laten vervallen. Hij vordert nu mee te werken aan een overdracht zonder die voorwaarde. Dat betekent dat [gedaagde] na de overdracht gewoon het afgesproken bedrag zal ontvangen.
De vordering om de woning uiterlijk op 1 maart 2025 te verlaten
4.2.
Ook deze vordering wordt toegewezen, zij het dat de voorzieningenrechter de termijn stelt tot 1 april 2025. Dat wordt hierna toegelicht.
4.3.
Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] de woning zal verlaten. De afgesproken termijn is inmiddels verstreken. Het uitgangspunt is dus dat ze de woning moet verlaten. [eiser] heeft daarbij ook een spoedeisend belang. Van hem kan niet worden gevergd dat hij een bodemprocedure begint om nakoming van een glasheldere afspraak af te dwingen. Het is bovendien aannemelijk dat de huidige situatie, waarbij hij tijdelijk bij zijn nieuwe relatie zit, voor hem en [naam minderjarige] ongewenst is en dat daardoor, zoals [eiser] stelt, de verhoudingen steeds verder onder druk komen te staan.
4.4.
Tegenover dit belang van [eiser] staat het belang van [gedaagde] bij huisvesting. Zij staat echter niet met lege handen. Zij ontvangt op korte termijn – door de uitkoop van de woning – circa € 125.000,- dat zij kan gebruiken om onderdak te regelen. Zij heeft bovendien een urgentieverklaring en op zitting is besproken dat de woningcorporatie vanaf februari 2025 haar een woning moet aanbieden. Daarmee is niet zonder meer duidelijk wanneer zij een woning zal verkrijgen, maar zoals gezegd, zal zij wel kunnen beschikken over de uitkoopsom. Al met al is het niet aannemelijk dat zij daadwerkelijk dakloos wordt als zij de woning per 1 april 2025 moet verlaten.
4.5.
[gedaagde] heeft verder nog aangevoerd dat [naam minderjarige] niet op straat mag komen te staan.
De vordering strekt er echter niet toe dat [naam minderjarige] de woning verlaat. [eiser] vordert alleen dat [gedaagde] conform de door partijen gemaakte afspraken uit de woning vertrekt. Als [gedaagde] geen ander onderdak regelt, ook niet met de uitkoopsom van de woning, dan kan [naam minderjarige] ook na het verstrek van [gedaagde] in de woning blijven wonen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat partijen in dat geval er samen voor zorgen dat [gedaagde] na haar vertrek uit de woning conform de co-ouderschapsregeling contact met [naam minderjarige] kan hebben.
4.6.
De voorzieningenrechter veroordeelt [gedaagde] daarom om de woning te verlaten. Zij krijgt daarvoor één maand meer dan [eiser] heeft gevorderd. Het belang van [eiser] lijkt zich daartegen niet te verzetten. Zijn belang is vooral dat het duidelijk is dat en wanneer [gedaagde] de woning moet verlaten en dat dit niet te lang duurt.
4.7.
Aan deze veroordeling wordt een dwangsom verbonden als een spreekwoordelijke ‘stok achter de deur’. De dwangsom wordt gesteld op € 250,-- met een maximum van € 20.000,--. Als [gedaagde] tijdig vertrekt uit de woning heeft zij geen last van deze dwangsom.
Vordering om uit te schrijven uit de woning
4.8.
De voorzieningenrechter veroordeelt [gedaagde] ook om zich uit te schrijven uit de woning met ingang van het moment dat zij de woning verlaat. Ook hier wordt een dwangsom aan verbonden.
Geen proceskostenveroordeling, vonnis uitvoerbaar bij voorraad
4.9.
Het is in zaken tussen ex-partners gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd. Dit betekent dat partijen hun eigen proceskosten moeten betalen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
4.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissingen uit dit vonnissen hebben alleen zin als deze snel van kracht worden. Een eventueel hoger beroep schorst daarom de uitvoerbaarheid van dit vonnis niet.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
a. veroordeelt [gedaagde] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan de goederenrechtelijke levering van haar eigendomsaandeel in de woning aan [eiser] ;
bepaalt dat, als [gedaagde] niet op tijd aan de veroordeling onder a. voldoet, dit vonnis op grond van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de notariële akte van levering waaruit moet blijken van de wilsverklaring van [gedaagde] dat zij de woning levert aan [eiser] ;
veroordeelt [gedaagde] uiterlijk 1 april 2025 de woning te verlaten, de aan haar toebedeelde goederen en persoonlijke eigendommen uit de woning te verwijderen en de woning in goede staat en schoon over te dragen aan [eiser] , door afgifte van de sleutels van de woning;
veroordeelt [gedaagde] zich binnen zeven dagen na haar vertrek uit de woning uit te laten schrijven als bewoner van het adres van de woning;
bepaalt dat [gedaagde] , als zij niet op tijd aan de veroordelingen onder c. en d. voldoet, een dwangsom verschuldigd is van € 250,-- voor elke dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 20.000,-- is bereikt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn. Het is ondertekend door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025.
3820/1876