In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een stichting, eiseres, en een publiekrechtelijke rechtspersoon, gedaagde, over de nakoming van een bruikleenovereenkomst. Eiseres vorderde dat gedaagde het peuterbad van een zwembad ter beschikking zou stellen, omdat dit essentieel is voor het functioneren van het zwembad als familiezwembad. Eiseres stelde dat het ontbreken van het peuterbad leidde tot omzetderving en dat er spoedeisend belang was bij de vordering. Gedaagde verweerde zich door te stellen dat herstel van het peuterbad niet noodzakelijk was en dat het zwembad ook zonder het peuterbad functioneerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat het herstel van het peuterbad noodzakelijk was en dat de vorderingen van eiseres niet zouden worden toegewezen. De primaire vordering werd afgewezen en eiseres werd in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde werden begroot op € 4.280,00.