ECLI:NL:RBROT:2025:5495

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
10.262416.24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting na onvoldoende bewijs van dwang en tegen de wil van het slachtoffer

In de zaak voor de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 2 mei 2025, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte de aangeefster opzettelijk tegen haar wil heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte waren inconsistent en er was geen overtuigend bewijs dat de verdachte zich bewust was van de tegenstrijdige wensen van de aangeefster. De aangeefster en de verdachte hadden voorafgaand aan hun ontmoeting afgesproken geen seksuele handelingen te verrichten, maar tijdens hun samenzijn ontstond er een situatie waarin ze elkaar begonnen te zoenen. De rechtbank concludeert dat het niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte op dat moment wist dat de aangeefster geen seks wilde. De bevindingen van het forensisch medisch onderzoek werden niet als doorslaggevend beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.262416.24
Datum uitspraak: 2 mei 2025
Tegenspraak
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] op [geboortedatum] 2005,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. S.A. Chedie, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde verkrachting;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan ambulante behandeling;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van voornoemde voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De verkrachting van [slachtoffer] (hierna: de aangeefster) kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verklaringen die zij heeft afgelegd over de ten laste gelegde seksuele handelingen, de uitgeoefende dwang en hierbij relevante feitelijkheden zijn consistent, gedetailleerd en authentiek. Deze verklaringen dienen dan ook als betrouwbaar te worden aangemerkt en zijn bruikbaar voor het bewijs. De verdachte bekent de seksuele handelingen en heeft bij de politie ook deels de dwang en hierbij door de aangeefster genoemde feitelijkheden bekend. Dat levert steunbewijs op voor de aangifte. Daarnaast ondersteunt ook het forensisch medisch onderzoek de verklaring van de aangeefster, aangezien daarbij blauwe plekken op haar onderarm en bovenbenen zijn geconstateerd.
4.2.
Beoordeling
Zoals vaker in zedenzaken bevat het strafdossier twee op onderdelen uiteenlopende verklaringen, die van de aangeefster en die van de verdachte, aan de hand waarvan de rechtbank dient te beoordelen of kan worden bewezen dat de verdachte onder dwang het lichaam van de aangeefster seksueel is binnengedrongen. Een bewezenverklaring kan volgens de wet niet slechts worden gegrond op de enkele verklaring van de aangeefster, zodat de rechtbank tevens dient te beoordelen of deze voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank stelt het volgende vast.
De verdachte en de aangeefster woonden beiden in een woonvoorziening van Pameijer en hebben gedurende enkele weken een relatie gehad, waarin zij ook seks met elkaar hadden. Hoewel de relatie ten tijde van het tenlastegelegde inmiddels verbroken was, gingen zij nog wel vriendschappelijk met elkaar om. Op 18 december 2023 spraken zij af om op de kamer van de aangeefster wat te drinken om haar verjaardag samen te vieren. De aangeefster had een fles wodka en joints. Van tevoren spraken ze telefonisch af dat zij geen seks met elkaar zouden hebben. De verdachte klom ‘s nachts rond 1:00 uur via de dakgoot naar de kamer van de aangeefster waar zij op haar bed samen de fles wodka leeggedronken, joints rookten en kaartspelletjes speelden. Toen de aangeefster moe werd, spraken ze af samen in haar bed te gaan slapen. De aangeefster er de verdachte hebben beiden verklaard dat ze na enige tijd wakker werden terwijl ze (in hun beleving onverwacht) bezig waren elkaar te zoenen. Uit het dossier wordt niet duidelijk wie hiertoe het initiatief nam. De aangeefster had naar eigen zeggen hoofdpijn en was duizelig. Haar verbale reactie (“whoo whoo whoo”) werd volgens zijn verklaring door de verdachte niet geïnterpreteerd als een uiting van verzet, maar als een uiting van verbazing, welke verbazing hij naar eigen zeggen deelde in het licht van de eerder gemaakte afspraak.
Vanaf dit moment lopen de verklaringen uiteen, waarbij de aangeefster ook heeft verklaard dat ze dronken was en zich daardoor niet alles kan herinneren. Uit de beschikbare verklaringen wordt niet duidelijk wat de aangeefster precies tegen de verdachte heeft gezegd over verder seksueel contact en hoe hierop door hem werd gereageerd. Volgens de aangeefster lagen ze tijdens het zoenen ‘naast elkaar’, met de gezichten naar elkaar. De verdachte trok vervolgens haar kleren uit, waaronder haar slipje, wat de aangeefster naar eigen zeggen ‘nog wel okay’ vond. Ook de verdachte heeft verklaard dat hij merkte dat de aangeefster het goed vond dat hij haar kleren uittrok. De aangeefster beschrijft dat de verdachte haar aankeek, over haar wangen streek en haar zoende, en haar vervolgens penetreerde. Zij schrok hiervan en vroeg hem of hij hiermee kon stoppen, wat de verdachte vervolgens enigszins geërgerd deed toen zij haar hoofd stootte. De verdachte heeft zich daarna aangekleed en is via de dakgoot teruggegaan naar zijn eigen kamer.
Op grond van het voorstaande kan worden vastgesteld dat de aangeefster en de verdachte voorafgaand aan hun ontmoeting telefonisch hadden afgesproken dat zij geen seks zouden hebben en dit ook tijdens het bezoek over en weer nog hebben bevestigd. Toch is dit uiteindelijk gebeurd. Voor een veroordeling ter zake van verkrachting is van belang of voor de verdachte voldoende kenbaar was dat de seks tegen de wil van de aangeefster plaatsvond en hij haar aldus opzettelijk heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit laatste niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld. Nadat zij wakker werden en elkaar zoenden, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de aangeefster ook op dat moment geen seks wilde en dit vervolgens kenbaar heeft gemaakt aan de verdachte. De bevindingen uit het forensisch medisch onderzoek acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, in dit verband niet doorslaggevend, nu deze passen binnen de verklaring van de verdachte dat hij van ruige seks houdt en het hard vastpakken bij haar benen ná de penetratie ook door de aangeefster vooral lijkt te worden benoemd in het kader van haar schrikreactie.
Op basis van de inhoud van het dossier kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verkrachting. De rechtbank heeft uit de beschikbare verklaringen niet de overtuiging gekregen dat de verdachte de aangeefster opzettelijk tegen haar wil heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam, en dat voor de verdachte kenbaar moet zijn geweest dat aangeefster geen seks met hem wilde.
4.3.
Conclusie
Het tenlastegelegde kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en H.C. van Vuren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 18 december 2023 te Rotterdam,
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- brengen/houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer]
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- ontkleden van die [slachtoffer] en/of
- voorbijgaan aan de verbale en fysieke uitingen van die [slachtoffer] dat zij het niet wilde en/of
- onverhoeds brengen/houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- ( dwingend) tegen die [slachtoffer] zeggen: “Stil, ssst sst”, althans woorden/uitingen van gelijke aard/strekking en/of
- hardhandig vastpakken en/of vasthouden (van de benen) van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] zich niet meer (goed) kon bewegen en (aldus) een voor [slachtoffer] dreigende/intimiderende situatie heeft doen ontstaan.