Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[naam bedrijf],
1.De procedure
- het verzoekschrift van [verzoeker];
- de door [verweerder] bij e-mail van 15 april 2025 overgelegde bijlagen;
- de door [verzoeker] bij e-mail van 21 april 2025 overgelegde bijlagen.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder]. De werknemer was sinds 2 oktober 2023 in dienst bij de werkgever als Algemeen Schoonmaker, met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 2 april 2025. De werknemer stelde dat er geen rechtsgeldig ontslag op staande voet was gegeven, omdat er geen dringende reden was en het ontslag niet onverwijld was gegeven. Hij verzocht om vernietiging van het ontslag en om doorbetaling van zijn salaris vanaf 1 februari 2025 tot het einde van het dienstverband.
De kantonrechter oordeelde dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever vernietigd moest worden, omdat de werkgever niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor opzegging. De werkgever had geen verzoek ingediend bij het UWV en had de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig beëindigd. De kantonrechter stelde vast dat de arbeidsovereenkomst per 2 april 2025 van rechtswege was geëindigd, maar dat de werkgever nog wel loon verschuldigd was over de periode van 1 februari tot en met 1 april 2025. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding en deugdelijke bruto/netto specificaties.
De proceskosten werden aan de werkgever opgelegd, omdat deze grotendeels ongelijk had gekregen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk moest voldoen aan de veroordelingen, ook als hij in hoger beroep zou gaan.