ECLI:NL:RBROT:2025:5579

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
11522344 VV EXPL 25-62
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonopschorting en arbeidsongeschiktheid in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer ([eiseres]) en haar werkgever ([gedaagde c.s.]). De werknemer, die sinds 1 februari 2016 als administratief medewerkster werkt, had zich op 21 december 2023 ziek gemeld. De werkgever had de loonbetaling per 15 november 2024 stopgezet, omdat de werknemer niet op een fysieke afspraak bij de bedrijfsarts was verschenen. De werknemer stelde dat deze loonstop onterecht was en vorderde betaling van achterstallig salaris, wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever geen loonstop mocht toepassen, maar dat een loonopschorting wel gerechtvaardigd was. De rechter concludeerde dat de werknemer op 14 november 2024 volledig arbeidsongeschikt was, waardoor de loonstop onterecht was. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon over de periode van 15 november 2024 tot en met 19 februari 2025, evenals de buitengerechtelijke kosten. De gevorderde wettelijke verhoging en rente werden afgewezen, en de werkgever moest ook de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11522344 VV EXPL 25-62
datum uitspraak: 8 april 2025
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. D.M. Lai, medewerker van ARAG SE,
tegen
1.de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1], die handelt onder de naam [handelsnaam] ,
gevestigd te [plaats 2] ,
2. [gedaagde sub 2]vennoot van gedaagde sub 1,
gevestigd te [plaats 2] ,
3. [gedaagde sub 3]vennoot van gedaagde sub 1,
wonende te [plaats 3] , [land] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. J.J.C. Delahaye, advocaat te Maastricht.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’, ‘ [gedaagde sub 1] ’, ‘ [gedaagde sub 2] ’ en ‘ [gedaagde sub 3] ’ genoemd en gedaagden gezamenlijk als ‘ [gedaagde c.s.] ’.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de afzonderlijke dagvaardingen van 12 februari 2025 en 20 februari 2025, met producties;
  • de brief van 11 maart 2025 van mr. Lai met aanvullende producties;
  • de akte houdende producties van mr. Delahaye;
  • de e-mail van 20 maart 2025 van mr. Delahaye met één aanvullende productie;
  • de spreekaantekeningen van mr. Delahaye.
1.2.
Op 21 maart 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig namens [eiseres] mr. D.M. Lai, vergezeld van de heer [persoon A] , partner van [eiseres] , en de heer [persoon B] , schoonvader van [eiseres] . Namens [gedaagde c.s.] de heer [persoon C] , vergezeld van mevrouw [persoon D] , met mr. Delahaye.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiseres] werkt sinds 1 februari 2016 bij [gedaagde sub 1] als administratief medewerkster voor 22 uur per week. Op 20 december 2023 heeft [eiseres] gesproken met de heer [persoon C] (hierna: [persoon C] ). In dit gesprek heeft ze verteld dat ze wilde stoppen met werken. [persoon C] is door deze mededeling overvallen en heeft met haar afgesproken om de kerstvakantie te gebruiken om haar besluit te laten bezinken en na te denken over de mogelijkheid om nog één dag te blijven werken bij [gedaagde c.s.] . [eiseres] heeft zich op 21 december 2023 ziek gemeld. Tussen partijen is begin 2024 nog schriftelijk contact geweest om met wederzijds goedvinden de arbeidsovereenkomst te beëindigen, maar wegens de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] is besloten dit niet door te zetten.
De bedrijfsarts heeft na telefonisch contact met [eiseres] geoordeeld dat zij ziek is en dat naast haar ziekte ook sprake is van werk gerelateerde problemen. In maart 2024 heeft de bedrijfsarts geadviseerd om met elkaar in gesprek te gaan. [gedaagde c.s.] heeft [eiseres] uitgenodigd voor gesprekken, die echter steeds op afstand, via beeldbellen hebben plaatsgevonden. Tot fysieke gesprekken is het niet gekomen. In oktober 2024 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat de beperkingen nog steeds actueel zijn, dat [eiseres] haar eigen/passende werkzaamheden niet op korte termijn zal kunnen hervatten en dat de vervolgafspraak fysiek zal zijn om een FML op te stellen. Naar aanleiding van de oproep om op 14 november 2024 fysiek bij de bedrijfsarts te verschijnen heeft [eiseres] te kennen gegeven dat zij daartoe mentaal en fysiek niet in staat is. Haar verzoek om die afspraak ook op afstand via beeldbellen te houden is door [gedaagde c.s.] afgewezen. Omdat [eiseres] niet op de afspraak bij de bedrijfsarts is verschenen, heeft [gedaagde c.s.] met ingang van 15 november 2024 de betaling van het loon stopgezet (loonstop). Voorts heeft [gedaagde c.s.] , met ingang van 18 december 2024, ook de weigering om mee te werken aan mediation aan de loonstop ten grondslag gelegd. Voor het geval het niet verschijnen bij de bedrijfsarts geen loonstop rechtvaardigt, heeft [gedaagde c.s.] te kennen gegeven het loon op te schorten. Met ingang van 20 februari 2025 heeft [gedaagde c.s.] de loonbetaling hervat.
2.2.
[eiseres] stelt dat de loonstop per 15 november 2024 ten onrechte is doorgevoerd en vordert betaling van achterstallig salaris, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Voorts vordert zij betaling van buitengerechtelijke kosten en de proceskostenveroordeling van [gedaagde c.s.] .
2.3.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiseres] tot betaling van het achterstallig salaris over de periode 15 november 2024 tot en met 19 februari 2025 toe. Ook wordt [gedaagde c.s.] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en het verstrekken van loonstroken over genoemde periode van 15 november 2024 tot en met 19 februari 2025. De gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente worden afgewezen. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.

3.De beoordeling

Het karakter van een kort geding
3.1.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiseres] heeft bij toewijzing van de vordering worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [gedaagde c.s.] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
3.2.
De kantonrechter stelt voorop dat een vordering tot betaling van loon naar haar aard spoedeisend is.
Loonstop of loonopschorting?
3.3.
Tussen partijen is ten eerste in geschil of [gedaagde c.s.] gerechtigd was om een loonstop toe te passen vanaf 15 november 2024 wegens het niet bezoeken van de bedrijfsarts. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde c.s.] geen loonstop mocht toepassen, maar dat in dit geval een loonopschorting wel mogelijk is.
3.4.
Uitgangspunt is dat een werkgever gehouden is de gronden, waarop de loonstop wordt gebaseerd, aan de werknemer mede te delen om de werknemer daarmee in staat te stellen zijn standpunt met betrekking tot de loonstop te bepalen en tijdig maatregelen te treffen. Dit betekent dat in de brief waarin de loonstop wordt medegedeeld de gronden voor die loonstop zijn gefixeerd. In het e-mailbericht van 11 november 2024 heeft [gedaagde c.s.] aangekondigd dat indien [eiseres] niet op de afspraak van 14 november 2024 verschijnt [gedaagde c.s.] primair zal overgaan tot een loonstop en subsidiair tot opschorting van het loon. In de brief van 21 november 2024 heeft [gedaagde c.s.] aan [eiseres] laten weten vanaf 15 november 2024 het loon stop te zetten omdat zij niet is verschenen op de geplande (fysieke) afspraak bij de bedrijfsarts en indien dat geen grond voor een loonstop is, dat wel een grond oplevert voor loonopschorting.
3.5.
Op grond van de hiervoor bedoelde mededelingen gaat de kantonrechter ervan uit dat het niet verschijnen van [eiseres] op de geplande (fysieke) afspraak bij de bedrijfsarts door [gedaagde c.s.] aan de loonstop ten grondslag is gelegd.
3.6.
In artikel 7:629 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is geregeld wanneer de werkgever het recht heeft de betaling van het loon stop te zetten. [gedaagde c.s.] heeft in haar brief van 5 december 2024 vermeld dat zij zich beroept op het bepaalde sub d in lid 3 van dit artikel. Hierin is bepaald dat de werknemer geen recht heeft op loon voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 4 te verrichten.
3.7.
De kantonrechter oordeelt dat in dit geval het niet verschijnen op de geplande (fysieke) afspraak bij de bedrijfsarts niet valt onder hetgeen in artikel 7:629 lid 3 sub d BW is bepaald. Onvoldoende gebleken is dat de afspraak bij de bedrijfsarts erop gericht was om [eiseres] in staat te stellen passende arbeid te verrichten. Dit kan ook worden afgeleid uit de bijstelling probleemanalyse van 3 oktober 2024, waarin is opgenomen:

Op mijn web consult op 03-10-2024 sprak ik met mevrouw [eiseres] . Er is sprake van arbeidsongeschiktheid. De beperkingen zijn nog actueel. Prognose is onduidelijk. De verwachting is dat mevrouw op korte termijn haar eigen/passende werkzaamheden niet kan hervatten. (…)”
3.8.
In artikel 7:629 lid 6 BW is bepaald dat de werkgever het loon mag opschorten voor de tijd, gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever nodig heeft om het recht op loon vast te stellen.
3.9.
Het niet opvolgen van de instructie van de werkgever om te verschijnen op de geplande (fysieke) afspraak bij de bedrijfsarts valt onder deze bepaling. De werkgever is immers afhankelijk van de informatie van de bedrijfsarts voor de vraag of een werknemer wel of niet ziek is en aldus voor de vraag of de werkgever het loon moet doorbetalen. Het voorschrift om de bedrijfsarts te bezoeken, is daarom in beginsel een redelijk voorschrift.
3.10.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde c.s.] van [eiseres] mocht verlangen dat zij de bedrijfsarts fysiek zou bezoeken. [gedaagde c.s.] heeft nadat [eiseres] had laten weten niet in staat te zijn de bedrijfsarts fysiek te bezoeken bij de bedrijfsarts navraag gedaan of een fysieke afspraak nodig was en/of [eiseres] daartoe in staat moest worden geacht. De bedrijfsarts heeft bevestigd dat dit nodig was en dat [eiseres] hiertoe ook in staat was. Omdat [eiseres] destijds geen (medische) stukken heeft overgelegd waaruit bleek dat zij niet in staat was om de bedrijfsarts fysiek te bezoeken, heeft [gedaagde c.s.] de betaling van het loon met ingang van 15 november 2024 op goede gronden opgeschort.
Loonstop c.q. loonopschorting in verband met niet meewerken aan mediation
3.11.
Tussen partijen is voorts in geschil of [gedaagde c.s.] gerechtigd was om een loonstop toe te passen vanaf 18 december 2024 wegens het niet meewerken aan mediation. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde c.s.] op deze grond geen loonstop mocht toepassen.
3.12.
[gedaagde c.s.] heeft in de brief van 5 december 2024 aangekondigd dat als [eiseres] geen medewerking verleent aan mediation ook op die grond een loonstop wordt doorgevoerd. In de brief van 11 december 2024 heeft [gedaagde c.s.] verzocht binnen 7 dagen te laten weten of [eiseres] haar medewerking zal verlenen aan mediation via beeldbellen. In die brief is voorts aangekondigd dat indien daartoe geen bereidheid bestaat na ommekomst van die termijn een loonstop zal worden ingezet.
3.13.
De kantonrechter oordeelt dat in dit geval het niet meewerken aan mediation via beeldbellen, niet onder artikel 7:629 lid 3 BW valt. Uit de probleemanalyse van de bedrijfsarts van 12 maart 2024 volgt dat naast de ziekte sprake is van een werk gerelateerd probleem. De bedrijfsarts adviseert daarom contact met elkaar op te nemen en met elkaar in gesprek te gaan om tot een wederzijdse oplossing te komen. Voor zover dat niet mocht lukken is het advies om via mediation te kijken wat de opties zijn. De mediation is aldus aanbevolen om tot een oplossing te komen voor het werk gerelateerde probleem en stond los van de geconstateerde arbeidsongeschiktheid van [eiseres] . Niet gebleken is dat dit advies is veranderd en dat na het beëindigen van de pendel mediation door de mediator op 27 november 2024, de mediation gericht was om [eiseres] is staat te stellen passende arbeid te verrichten. Dat zou ook tegenstrijdig zijn gelet op het bericht van de bedrijfsarts in de bijstelling probleemanalyse van 3 oktober 2024 waarin is opgenomen dat op korte termijn hervatting van de eigen/passende werkzaamheden niet wordt verwacht (zie 3.7).
[gedaagde c.s.] moet het loon over de periode 15 november 2024 tot en met 19 februari 2025 betalen
3.14.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde c.s.] ten onrechte een
loonstopheeft toegepast en vanaf 15 november 2024 alleen het loon heeft mogen
opschorten. Voorts is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde c.s.] het loon over de periode van 15 november 2024 tot en met 19 februari 2025 alsnog moet betalen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.15.
[eiseres] heeft op 20 februari 2025 toegezegd naar de afspraak van de bedrijfsarts op 18 maart 2025 te gaan. Uit het rapport van de bedrijfsarts die [eiseres] op 18 maart 2025 heeft onderzocht, blijkt dat zij nog altijd arbeidsongeschikt is. Op alle rubrieken is [eiseres] (sterk) beperkt en geoordeeld wordt dat zij beperkingen heeft ten opzichte van normaal functioneren. Voorts verwacht de bedrijfsarts geen volledige werkhervatting binnen drie maanden en hoe het daarna verder zal gaan is volgens de bedrijfsarts afhankelijk van het medisch beloop. Gelet op dit rapport moet worden geoordeeld dat [eiseres] ook op 14 november 2024 volledig arbeidsongeschikt was, zodat achteraf moet worden vastgesteld dat [gedaagde c.s.] ten onrechte de loonbetaling tijdens ziekte heeft opgeschort, zowel in verband met het feit dat [eiseres] geweigerd heeft een fysiek bezoek aan de bedrijfsarts af te leggen als haar weigering om mee te werken aan mediation. Door de rapportage van de bedrijfsarts van 18 maart 2025 staat immers vast dat [eiseres] nog steeds arbeidsongeschikt is en een herstel binnen drie maanden niet te verwachten valt, zodat ook mediation geen zin heeft. Dat betekent dus dat [gedaagde c.s.] gehouden is alsnog het loon te betalen over de periode van 15 november 2024 tot en met 19 februari 2025.
[gedaagde c.s.] hoeft geen wettelijke verhoging en rente te betalen
3.16.
De gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente wordt afgewezen. Zoals hiervoor onder 3.10 ook al overwogen heeft [gedaagde c.s.] de loonbetaling mogen opgeschort omdat [eiseres] toen geen (medische) stukken heeft overgelegd waaruit bleek dat zij niet in staat was om de bedrijfsarts fysiek te bezoeken, zodat niet gezegd kan worden dat [gedaagde c.s.] in gebreke was met de tijdige loonbetaling.
[gedaagde c.s.] moet incassokosten betalen
3.17.
[eiseres] heeft aanspraak gemaakt op een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Omdat aan alle voorwaarden om een vergoeding te krijgen is voldaan, zal een bedrag van € 471,68 worden toegewezen. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en berekend over het achterstallig loon zoals bij dagvaarding gevorderd onder sub a.
[gedaagde c.s.] moet de loonstroken verstrekken
3.18.
[eiseres] heeft gevorderd om [gedaagde c.s.] te veroordelen om loonstroken te verstrekken over de periode dat het loon is opgeschort en voor de periode daarna, onder verbeurte van een dwangsom. De kantonrechter zal [gedaagde c.s.] veroordelen om over de periode van 15 november 2024 tot en met 19 februari 2025 deugdelijke loonstroken te verstrekken.
Voor het opleggen van een dwangsom ziet de kantonechter geen aanleiding. Onvoldoende gebleken is dat [gedaagde c.s.] niet bereid zou zijn over voornoemde periode loonstroken te verstrekken. Voor de periode vanaf 20 februari 2025 gaat de kantonrechter er vanuit dat [gedaagde c.s.] de loonstroken zal verstrekken, omdat [gedaagde c.s.] vanaf die periode de loonbetalingen heeft hervat.
[gedaagde c.s.] moet de proceskosten betalen
3.19.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde c.s.] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde c.s.] aan [eiseres] moet betalen op € 300,98 aan dagvaardingskosten (2 dagvaardingen), € 257,- aan griffierecht, € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.506,98. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen, zoals hierna vermeld.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
3.20.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat vordert en [gedaagde c.s.] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde c.s.] om aan [eiseres] te betalen het loon over de periode 15 november 2024 tot en met 19 februari 2025;
4.2.
veroordeelt [gedaagde c.s.] om over de periode 15 november 2024 tot en met 19 februari 2025 deugdelijke loonstroken te verstrekken;
4.3.
veroordeelt [gedaagde c.s.] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 1.506,98 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
754