ECLI:NL:RBROT:2025:5591

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
ROT 25/3118
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen schorsing van school

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker behandeld. De verzoeker, geschorst van school, heeft bezwaar gemaakt tegen deze schorsing en verzocht om een voorlopige voorziening. Echter, de verzoeker heeft het griffierecht niet tijdig betaald, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek. De voorzieningenrechter legt uit dat volgens artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, waardoor er geen inhoudelijke beoordeling plaatsvindt. De griffier had de verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht van € 194,- te betalen binnen twee weken na dagtekening van de aangetekende brief. De verzoeker heeft echter geen tijdige betaling gedaan, en er is geen verontschuldigbare reden voor deze termijnoverschrijding aangetoond. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek niet-ontvankelijk is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/3118

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam] , verzoeker, vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger [persoon 1] (moeder),
(gemachtigde: [persoon 2] ),
en

het college van bestuur van [naam school].

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen een schorsing van verzoeker van de school ([naam school]) op de locatie Lloydstraat in Rotterdam.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2.
Met het bestreden besluit van 8 april 2025 heeft het STC verzoeker geschorst. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Toetsingskader
2. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen. [1] In een zaak als deze is het griffierecht € 194,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
Heeft verzoeker het griffierecht tijdig betaald?
2.1.
De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 10 april 2025 verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Uit informatie van PostNL is gebleken dat PostNL de aangetekend verzonden brief op 16 april 2025 heeft geprobeerd te bezorgen bij de gemachtigde van verzoeker, maar dat dit niet is gelukt, waarna de brief naar een PostNL-punt is gebracht. De nota is niet afgehaald en op 2 mei 2025 retour afzender gestuurd. Verzoeker heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
Is het niet tijdig betalen verontschuldigbaar?
3. Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Het niet afhalen van de aangetekend verzonden nota dient voor rekening van verzoeker te komen. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.