In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over een loonbeslag. [eiser] had op 13 mei 2024 loonbeslag gelegd op het loon van [persoon A], die door de kantonrechter was veroordeeld om bedragen aan [eiser] te betalen. [gedaagde], als werkgever van [persoon A], was verplicht om een verklaring af te geven over het loon van de schuldenaar, maar heeft dit volgens [eiser] niet tijdig gedaan. Hierdoor heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard en een vordering ingesteld voor nodeloos gemaakte kosten en proceskosten.
Tijdens de procedure heeft [eiser] zijn eis tot betaling van € 10.500,- ingetrokken, maar de vordering voor nodeloos gemaakte kosten van € 1.512,50 en de proceskosten gehandhaafd. [gedaagde] heeft betwist dat zij de vereiste verklaring tijdig heeft afgegeven en heeft zelf een vordering ingesteld voor haar werkelijke proceskosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet aan haar verplichtingen heeft voldaan, omdat de verklaring pas op 17 september 2024 is verstrekt, na de dagvaarding. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 880,- aan nodeloos gemaakte kosten en € 1.334,42 aan proceskosten aan [eiser]. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.