ECLI:NL:RBROT:2025:5604

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
11430677 CV EXPL 24-30250
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige zorgpremie en proceskosten door zorgverzekeraar

In deze zaak vordert OHRA Zorgverzekeringen N.V. samen met Onderlinge Waarborgmaatschappij CZ Groep U.A. (hierna: OHRA c.s.) van de gedaagde, die zelf procedeert, betaling van een achterstallige zorgpremie van € 164,98 voor de maand januari 2024, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde heeft de premie niet betaald en heeft geen schriftelijke reactie gegeven op de repliek van OHRA c.s. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde weliswaar een betalingsregeling met OHRA c.s. heeft getroffen, maar dat deze regeling niet van toepassing is op de vordering in deze procedure. De kantonrechter heeft de eis van OHRA c.s. toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van het achterstallige bedrag, inclusief rente, en de proceskosten. De proceskosten zijn begroot op € 367,39. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat. De uitspraak vond plaats op 25 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11430677 CV EXPL 24-30250
datum uitspraak: 25 april 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.OHRA Zorgverzekeringen N.V.,

vestigingsplaats: Tilburg,
2. Onderlinge Waarborgmaatschappij CZ Groep U.A.,
vestigingsplaats: Tilburg,
eisers,
gemachtigde: [gerechtsdeurwaarder] ,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaats] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘OHRA c.s.’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 oktober 2025, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de repliek, met bijlagen.
1.2.
[gedaagde] heeft, hoewel zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet meer gereageerd op de repliek. Zij is niet verschenen op de rolzitting van 25 maart 2025 en heeft ook niet schriftelijk gereageerd of om verdere aanhouding verzocht.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[gedaagde] heeft een zorgverzekering afgesloten bij OHRA c.s.. Op grond van die overeenkomst moet [gedaagde] elke maand premie voor de basisverzekering en de aanvullende verzekering betalen. Volgens OHRA c.s. heeft [gedaagde] de premie van de maand januari 2024 niet betaald. Daarom eisen OHRA c.s. in deze zaak dat [gedaagde] wordt veroordeeld om het achterstallige bedrag aan premie met rente, oftewel in totaal
€ 168,49, aan OHRA c.s. te betalen.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van OHRA c.s. Zij voert aan dat zij al een betaalafspraak met OHRA c.s. heeft gemaakt. Ze geeft aan dat ze het jammer zou vinden als ze nog meer kosten moet betalen. [gedaagde] vraagt daarom de zaak niet verder in behandeling te nemen.
2.3.
De kantonrechter wijst de eis van OHRA c.s. toe. Hierna wordt uitgelegd hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
[gedaagde] moet de achterstallige premie betalen
2.4.
[gedaagde] heeft niet betwist dat zij de premie van de maand januari 2024 van
€ 164,98 niet heeft betaald. Zij heeft slechts aangevoerd dat zij al een betaalafspraak zou hebben gemaakt. OHRA c.s. heeft bij repliek uitgelegd dat het weliswaar juist is dat OHRA c.s. met [gedaagde] een betalingsregeling heeft getroffen, maar dat die betalingsregeling niet ziet op de vordering waar het in deze procedure om gaat. Dat sluit ook aan op de
e-mails, die OHRA c.s. in het geding hebben gebracht. In de e-mail van 18 december 2024 deelt OHRA c.s. immers aan [gedaagde] mede dat de betalingsregeling niet geldt voor de betalingsachterstand die al bij haar gemachtigde [gerechtsdeurwaarder] in behandeling is onder [dossiernummer] . Dat is hetzelfde dossiernummer als op de dagvaarding staat vermeld. Ook uit de schriftelijke bevestiging van de betalingsregeling van 18 december 2024 volgt dat de premie van de maand januari 2024 geen deel uitmaakt van de betalingsregeling.
2.5.
[gedaagde] heeft niet meer op deze nadere uitleg van OHRA c.s. en de overgelegde stukken gereageerd, zodat de kantonrechter van de juistheid daarvan uitgaat. Dat betekent dat [gedaagde] de premie van januari 2024 nog moet betalen. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld € 164,98 aan achterstallige premie van de maand januari 2024 te betalen.
[gedaagde] moet rente betalen
2.6.
Omdat [gedaagde] de premie niet bij vooruitbetaling – voor de eerste dag van de maand – heeft voldaan is zij in verzuim geraakt (artikel 6:83 aanhef en onder a BW) en moet zij wettelijke rente over de achterstallige premie betalen. Het gevorderde bedrag van
€ 3,51 aan verschenen rente tot 10 oktober 2024 en de rente vanaf die datum worden daarom toegewezen, op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld.
OHRA c.s. hebben geen buitengerechtelijke incassokosten gevorderd
2.7.
OHRA c.s. stellen bij repliek dat [gedaagde] ook een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten moet betalen. In de dagvaarding hebben zij daar echter geen vordering voor ingesteld. Ook hebben zij hun eis daarna niet meer vermeerderd. Er bestaat dan ook geen aanleiding [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.8.
Omdat [gedaagde] de premie van januari 2024 niet heeft betaald en daar ook geen betalingsregeling voor heeft getroffen, zijn OHRA c.s. op terechte gronden tot dagvaarding overgegaan. De proceskosten komen daarom voor rekening van [gedaagde] (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan OHRA c.s. moet betalen op
€ 137,39 aan dagvaardingskosten, € 130,- aan griffierecht, € 80,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 40,-) en € 20,- aan nakosten. Dat is in totaal € 367,39. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.9.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat OHRA c.s. dat eisen en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan OHRA c.s. te betalen € 168,49 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 164,98 vanaf 10 oktober 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van OHRA c.s. worden begroot op € 367,39;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
44487