In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder van een bedrijfsruimte. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. Z.H. van Dorth tot Medler, had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.O. Bohr, met betrekking tot een huurachterstand en de ontbinding van de huurovereenkomst. De procedure volgde op eerdere tussenvonnissen waarin al enkele punten waren beoordeeld. De kern van de zaak was of er nog sprake was van een huurachterstand en of de huurovereenkomst ontbonden moest worden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er op het moment van de uitspraak geen huurachterstand meer bestond, omdat de gedaagde zijn betalingsverplichtingen had nagekomen. De eis tot ontbinding van de huurovereenkomst is afgewezen, omdat de gedaagde al sinds 2002 de bedrijfsruimte huurt en tot april 2020 altijd op tijd heeft betaald. De kantonrechter heeft de huurprijs vastgesteld en de gedaagde veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de huurachterstand en de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.