ECLI:NL:RBROT:2025:5640

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/10/693885 / JE RK 25-244
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en afwijzing verzoek om omgangsregeling

Op 13 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, die momenteel in een netwerkpleeggezin verblijft, verlengd voor de duur van drie maanden. Dit besluit is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, gezien de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de veiligheid van het kind. De moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen of te beperken tot netwerkpleegzorg. Daarnaast heeft zij een omgangsregeling verzocht, maar dit verzoek is afgewezen omdat de kinderrechter van oordeel is dat de omgangsmomenten tussen de moeder en de minderjarige in stappen moeten worden uitgebreid. De kinderrechter heeft de GI verzocht om uiterlijk twee weken voor de volgende zitting te rapporteren over de laatste ontwikkelingen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/693885 / JE RK 25-244
Datum uitspraak: 13 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en een vaststelling omgangsregeling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.H.P. Feiner, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 22 januari 2025, ontvangen op 6 februari 2025;
  • de e-mailberichten van de moeder van 12 februari 2025;
  • het e-mailbericht met bijlagen van de moeder van 14 februari 2025;
  • het e-mailbericht van de moeder van 8 maart 2025;
  • het verweerschrift met bijlagen van de moeder van 11 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, [persoon A] .

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft in een (netwerk)pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 31 december 2024 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 31 december 2025. Bij diezelfde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 24 maart 2025.
De GI heeft op 20 februari 2025 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder betreffende de verzorging en de opvoeding van [voornaam minderjarige] . Daarin zijn de regels ten aanzien van de omgangsmomenten opgenomen.

3.De verzoeken

Het verzoek van de GI
3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van negen maanden.
Het zelfstandige verzoek van de moeder
3.2.
De moeder verzoekt
primairhet verzoek van de GI af te wijzen, dan wel toe te wijzen voor een kortere duur dan is verzocht, en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] te beperken tot netwerkpleegzorg.
3.3.
De moeder verzoekt
subsidiairex. artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een omgangsregeling te bepalen, inhoudende dat:
  • Toegewerkt wordt naar een contactregeling waarbij [voornaam minderjarige] op termijn weekenden kan komen logeren bij moeder;
  • De huidige omgangsregeling wordt aangepast in die zin dat de omgang in een kindvriendelijke omgeving kan plaats hebben passend bij de leeftijd van [voornaam minderjarige] , zoals een speeltuin of buitenplaats;
  • Onbegeleide omgangsmomenten met [voornaam minderjarige] van minimaal één keer per week plaatsvinden, waarbij wordt afgesproken dat als moeder zich niet zou houden aan de afspraken, de onbegeleide omgang kan worden stopgezet.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. [voornaam minderjarige] verblijft in een (netwerk)pleeggezin. Het lukt hem om mee te gaan in de duidelijkheid en de structuur die hem hier wordt geboden. Wel bestaan er zorgen om de driftbuien van [voornaam minderjarige] , die na het contact tussen hem en de moeder plaatsvinden. Tijdens de bezoekmomenten lukt het de moeder niet goed om [voornaam minderjarige] te begrenzen en lukt het haar tijdens de bezoekmomenten niet voldoende om zich aan de gemaakte afspraken te houden. Daarnaast is zij tweemaal een bezoekmoment vergeten, wat [voornaam minderjarige] verdrietig maakt.
4.2.
Het leven van de moeder is op dit moment niet stabiel. Zo zijn er al langere tijd meldingen bij Veilig Thuis en bij de politie en bestaan er bij de moeder vermoedens van lachgasgebruik. Daarbij is in het verleden gebleken dat de moeder zorgmijdend is en voornamelijk onder de radar blijft. De GI heeft de aankomende periode als doel te onderzoeken of en op welke manier [voornaam minderjarige] weer bij de moeder kan worden teruggeplaatst. Hiertoe zal een perspectiefonderzoek worden ingezet. Daarbij is het wenselijk dat niet alleen voor [voornaam minderjarige] hulpverlening wordt ingezet, maar ook voor de moeder. In de tussentijd is er tijd nodig om de bezoekmomenten tussen [voornaam minderjarige] en de moeder, zowel in tijd als in plaats, uit te breiden. Inmiddels is pleegzorg bij het gezin gestart. Zij zouden de bezoekmomenten eventueel kunnen begeleiden. Het is hierbij van belang dat de bezoekmomenten met de moeder worden voor- en nabesproken.
4.3.
Door en namens de moeder wordt het zelfstandige verzoek tijdens de mondelinge behandeling gespecificeerd, in die zin dat wordt verzocht om het verzoek van de GI af te wijzen, dan wel toe te wijzen voor een maximale duur van drie maanden. Het overige deel van het zelfstandige verzoek wordt door en namens de moeder tijdens de mondelinge behandeling gehandhaafd. De moeder heeft altijd goed voor [voornaam minderjarige] gezorgd. Ook is hij bij de moeder altijd veilig geweest. Haar vrienden gebruiken lachgas, maar de moeder niet. Ook wordt er geen lachgas gebruikt wanneer [voornaam minderjarige] aanwezig is. De bezoekmomenten tussen de moeder en [voornaam minderjarige] verlopen stroef, maar dit komt doordat deze plaatsvinden op een klein kamertje terwijl [voornaam minderjarige] liever met de moeder buiten speelt. Ondanks de zorgen die worden benoemd, is er de afgelopen periode is geen hulpverlening ingezet.
4.4.
Uit het verzoekschrift van de GI blijkt ook niet wat de aankomende periode zal worden gedaan om de vermeende zorgen weg te nemen. Evenmin is gespecificeerd op welke manier het genoemde perspectiefonderzoek zal worden uitgevoerd. Daarnaast is onduidelijk op welke manier de bezoekmomenten tussen de moeder en [voornaam minderjarige] kunnen worden uitgebreid. Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg is op dit moment niet passend. Het is niet onduidelijk of [voornaam minderjarige] in het pleeggezin passende hulpverlening krijgt, gericht op zijn gedragsproblemen. Daarbij is het van belang dat eerst meer onderzoek wordt verricht naar de bestaande zorgen, en dat passende hulpverlening voor de moeder wordt ingezet. De moeder wil graag ambulante hulpverlening en begeleiding, zodat zij kan laten zien dat zij in staat is om de nodige structuur en veiligheid aan [voornaam minderjarige] te bieden. Daarnaast zou een gezinsopname van de moeder en [voornaam minderjarige] passend kunnen zijn. In de tussentijd kan [voornaam minderjarige] volgens de moeder bij haar worden teruggeplaatst.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [voornaam minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er bestaan reële zorgen om de opvoedvaardigheden van de moeder en de veiligheid van [voornaam minderjarige] , zeker in combinatie met de concrete aanwijzingen rondom het lachgasgebruik van de moeder. De kinderrechter constateert dat in de onderhavige zaak nog veel informatie mist. Het is van belang dat de situatie verder wordt onderzocht en dat er meer informatie beschikbaar is, voordat de kinderrechter weloverwogen kan beslissen of [voornaam minderjarige] kan worden teruggeplaatst bij de moeder. In de tussentijd is het van belang dat wordt bekeken hoe de omgangsmomenten tussen de moeder en [voornaam minderjarige] verlopen en eventueel kunnen worden uitgebreid.
5.2.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter ziet aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] te verlengen voor een kortere periode dan is verzocht, zodat een vinger aan de pols kan worden gehouden. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg daarom verlengen voor de duur van drie maanden en het overig verzochte aanhouden.
5.3.
De kinderrechter verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de moeder en mr. R.H.P. Feiner) te rapporteren over de laatste ontwikkelingen en aan te geven of het resterende deel van de verzoeken wordt gehandhaafd.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Ten aanzien van de vaststelling omgangsregeling
5.5.
Artikel 1:265f BW bepaalt dat de GI voor de duur van de uithuisplaatsing van de minderjarige de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige kan beperken. De beslissing van de GI geldt als een schriftelijke aanwijzing. Op verzoek van degene aan wie de aanwijzing is gericht, kan de GI een schriftelijke aanwijzing wegens gewijzigde omstandigheden geheel of gedeeltelijk intrekken. De kinderrechter kan, op grond van het tweede lid van artikel 1:265f BW, ook zelf een zorg- of omgangsregeling vaststellen die hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
5.6.
De kinderrechter is van oordeel dat het vaststellen van een omgangsregeling zoals door en namens de moeder is verzocht op dit moment niet in het belang van [voornaam minderjarige] is. Het is van belang dat de omgangsmomenten tussen de moeder en [voornaam minderjarige] in stappen worden uitgebreid en dat de afspraken die in de schriftelijke aanwijzing van de GI van 20 februari 2025 zijn opgenomen door de moeder worden nageleefd. De kinderrechter zal het subsidiaire verzoek van de moeder daarom afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 24 juni 2025;
6.2.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het subsidiaire verzoek van de moeder af;
en alvorens verder te beslissen:
6.4.
houdt de behandeling voor het overig verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de GI, de moeder en mr. R.H.P. Feiner zal plaatsvinden op
13 juni 2025 om 11:30 uur, in het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100-125;
6.5.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter;
6.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de moeder en mr. R.H.P. Feiner;
6.7.
verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voor de genoemde zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de moeder en mr. R.H.P. Feiner) de verzochte briefrapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2025 door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 21 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.