ECLI:NL:RBROT:2025:5645

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/10/694634 / JE RK 25-342, C/10/694642 / JE RK 25-343 en C/10/694627 / JE RK 25-341
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 19 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, in het kader van de jeugdbescherming. De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen, die in verschillende situaties verkeren. De moeder van de kinderen is belast met het ouderlijk gezag en heeft een advocaat ingeschakeld. Tijdens de zitting zijn de zorgen over de thuissituatie en opvoedvaardigheden van de moeder besproken, evenals de ontwikkeling van de minderjarigen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de opvoedingssituatie en dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk blijft. De ondertoezichtstelling van de minderjarigen is verlengd, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing van de oudste minderjarige, die in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder zal worden geplaatst. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/694634 / JE RK 25-342, C/10/694642 / JE RK 25-343 en C/10/694627 / JE RK 25-341
Datum uitspraak: 19 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling, verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en verlening machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2007 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2009 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum 3] 2014 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. Roos, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 11 februari 2025, ontvangen op 19 februari 2025, ingeschreven onder het zaaknummer C/10/694634 / JE RK 25-342;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 12 februari 2025, ontvangen op 19 februari 2025, ingeschreven onder het zaaknummer C/10/694642 / JE RK 25-343;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 15 februari 2025, ontvangen op 19 februari 2025, ingeschreven onder het zaaknummer C/10/694627 / JE RK 25-341.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, [persoon A] .
1.3.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben hierover (apart van elkaar) een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3] wonen bij de moeder.
2.3.
[voornaam minderjarige 2] verblijft bij Pameijer.
2.4.
Bij (aparte) beschikkingen van 28 maart 2024 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verlengd tot 2 april 2025.
2.5.
Bij beschikking van 19 september 2024 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 2 april 2025.

3.De verzoeken

Het verzoek met zaaknummer C/10/694634 / JE RK 25-342
3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar.
Het verzoek met zaaknummer C/10/694642 / JE RK 25-343
3.2.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] te verlengen tot zijn meerderjarigheid. De GI verzoekt tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] bij de ouder met gezag te verlenen tot zijn meerderjarigheid.
3.3.
De GI wijzigt het verzoek met zaaknummer C/10/694642 / JE RK 25-343, in die zin dat wordt verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen tot zijn meerderjarigheid.
Het verzoek met zaaknummer C/10/694627 / JE RK 25-341
3.4.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar.

4.De standpunten

4.1.
Met betrekking tot het verzoek om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] te verlengen, brengt de GI tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. Er bestaan zorgen om de thuissituatie en de opvoedvaardigheden van de moeder. Inmiddels is Multi Systeem Therapie Intellectual Disablility (hierna: MST-ID) bij de moeder gestart, waarbij er driemaal per week een systeemtherapeut bij de moeder langsgaat. Hoewel de moeder hieraan meewerkt en positieve stappen zet, bevindt de inzet van hulpverlening zich nog in de beginfase. De betrokkenheid van de GI is om deze reden nog nodig.
Met betrekking tot het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] te verlenen, brengt de GI tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. Er bestaan zorgen om het welzijn van [voornaam minderjarige 1] bij de moeder thuis. Er is sprake van veel ruzie tussen hem en de moeder, waarbij er wordt geschreeuwd. Daarbij moet [voornaam minderjarige 1] veel huishoudelijke taken uitvoeren, ook wanneer hij bijvoorbeeld een gebroken pols heeft. Op dit moment gaat [voornaam minderjarige 1] twee dagen per week naar school, omdat hij niet naar stage gaat. De overige dagen blijft hij vaak in bed. Hij wordt onvoldoende gestimuleerd om dingen te ondernemen. [voornaam minderjarige 1] bevindt zich in een loyaliteitsconflict, waardoor hij niet durft aan te geven dat hij niet meer bij de moeder wil wonen. Hij wil de moeder, maar ook de rest van zijn familie, niet teleurstellen. [voornaam minderjarige 1] heeft bij de GI echter aangegeven dat hij graag naar het trainingshuis De Pastorie zou willen verhuizen, zodat hij zich kan richten op zijn toekomst en zijn zelfstandigheid. Het trainingshuis kan met hem een ondersteuningsplan opstellen, waarbij ook aandacht wordt besteed aan het regelen van praktische zaken zoals verzekeringen, school en werk. Hiertoe is een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder nodig.
Met betrekking tot het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen, brengt de GI tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat [voornaam minderjarige 2] weinig stappen onderneemt om bij zijn moeder langs te gaan en de omgang uit te bouwen. Luiheid lijkt de oorzaak hiervan te zijn omdat hij vaak geen zin heeft. Ook bij de dagbesteding en op de groep houdt [voornaam minderjarige 2] zich vaak afzijdig en onderneemt weinig. Desondanks verloopt het verblijf van [voornaam minderjarige 2] bij Pameijer over het algemeen positief. Wanneer [voornaam minderjarige 2] oud genoeg is, is het mogelijk om binnen Pameijer door te stromen naar een kamertrainingscentrum. Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] is hierbij nog nodig.
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Een ondertoezichtstelling van de kinderen is niet meer nodig. Inmiddels is MST-ID bij de moeder gestart. De moeder werkt hier goed aan mee.
Ook is een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] niet noodzakelijk. Het feit dat het trainingshuis De Pastorie ervoor kan zorgen dat voor [voornaam minderjarige 1] passende ondersteuning gericht op volwassen en zelfstandig worden wordt ingezet, verandert dit niet. Het enige wat [voornaam minderjarige 1] thuis moet doen is zijn bord afwassen en dingen in de prullenbak gooien. Als hij dat niet doet wordt de moeder boos, maar de inzet van MST-ID helpt hierbij voldoende. De moeder is streng voor [voornaam minderjarige 1] , zodat hij niet betrokken zal raken bij criminaliteit. De moeder vreest dat [voornaam minderjarige 1] alsnog bij criminaliteit betrokken zal raken als hij uit huis wordt geplaatst, omdat hij erg beïnvloedbaar is. Hoewel het ook niet nodig is om de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] te verlengen, begrijpt de moeder dat zij [voornaam minderjarige 2] niet kan dwingen om weer bij haar thuis te wonen. Zij vindt het lastig dat [voornaam minderjarige 2] niet gemotiveerd is om met de moeder leuke dingen te doen of om bij haar te logeren. [voornaam minderjarige 2] blijft altijd welkom bij de moeder.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]
5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er nog steeds zorgen bestaan om de thuissituatie en de opvoedvaardigheden van de moeder. Inmiddels is MST-ID gestart. Hoewel de moeder hier goed aan meewerkt en positieve stappen zet, is het nog te vroeg om te zeggen in hoeverre de bestaande zorgen zijn weggenomen. Het is van belang dat de GI de aankomende periode bij het gezin betrokken blijft, zodat de inzet van hulpverlening kan worden gecontinueerd en de voortgang kan worden gemonitord. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] daarom verlengen voor de duur van een jaar en de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] verlengen tot zijn meerderjarigheid. [1]
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1]
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er zorgen bestaan om het welzijn en de ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] . Er vindt veel ruzie plaats tussen [voornaam minderjarige 1] en de moeder waar [voornaam minderjarige 1] naar zeggen van de jeugdbeschermer veel last van heeft. Daarnaast vindt de kinderrechter het zorgelijk dat [voornaam minderjarige 1] maar twee dagen per week naar school gaat en de overige dagen in bed blijft liggen. Het is van belang dat [voornaam minderjarige 1] stappen gaat zetten richting volwassenheid en zelfstandigheid. Hierbij kan hij worden begeleid en gestimuleerd door trainingshuis De Pastorie. De kinderrechter is van oordeel dat dit een goede stap voor hem zou zijn. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder daarom verlenen tot zijn meerderjarigheid.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2]
5.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat het verblijf van [voornaam minderjarige 2] bij Pameijer over het algemeen positief verloopt. [voornaam minderjarige 2] en de moeder hebben regelmatig telefonisch contact met elkaar. [voornaam minderjarige 2] zou de moeder weer vaker willen zien, maar hij vindt het nog lastig om hierin daadwerkelijk stappen te zetten. Een terugplaatsing van [voornaam minderjarige 2] bij de moeder is daarom op dit moment niet aan de orde. Het is van belang dat het verblijf van [voornaam minderjarige 2] bij Pameijer wordt gecontinueerd. Wanneer hij oud genoeg is dient te worden gekeken of hij binnen Pameijer kan doorstromen naar een kamertrainingscentrum. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [3] De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder daarom verlengen voor de duur van een jaar.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/694634 / JE RK 25-342
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 3] tot 2 april 2026;
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/694642 / JE RK 25-343
6.2.
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] tot 28 juli 2025;
6.3.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 19 maart 2025 tot 28 juli 2025;
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/694627 / JE RK 25-341
6.4.
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 2] tot 2 april 2026;
6.5.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 2 april 2026;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025 door mr. M.A. van der Laan-Kuijt, kinderrechter, in aanwezigheid van L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 26 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.
3.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.