ECLI:NL:RBROT:2025:5653

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/10/695608 / JE RK 25-467 en C/10/695009 / JE RK 25-395
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en wijziging zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 1 april 2025, wordt de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengd en de wijziging van zorg- en opvoedingstaken besproken. De zaak betreft de minderjarige, geboren in 2013, die onder toezicht staat van een gecertificeerde instelling (GI). De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen en de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen beoordeeld. De moeder en de vader hebben beide hun standpunten naar voren gebracht tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door hechtings- en trauma gerelateerde problematiek. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen tot 23 oktober 2025, terwijl het verzoek van de vader om de hulpverlening over te dragen aan de gemeente is afgewezen. De behandeling van de verzoeken van de GI en de vader met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken is aangehouden tot een latere zitting, zodat er meer inzicht kan worden verkregen in de situatie van de minderjarige en de betrokkenheid van de ouders bij de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/695608 / JE RK 25-467 en C/10/695009 / JE RK 25-395
Datum uitspraak: 1 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en wijziging van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaken van
de [gecertificeerde instelling],
hierna te noemen: de GI, gevestigd te [plaats 1] ,
over
[minderjarige],
geboren op [datum] 2013 in [plaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [plaats 3] ,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed, kantoorhoudende te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [plaats 4] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 20 februari 2025, ontvangen op 25 februari 2025, ingeschreven onder zaaknummer C/10/695009 / JE RK 25-395;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 6 maart 2025, ontvangen op 7 maart 2025, ingeschreven onder zaaknummer C/10/695608 / JE RK 25-467;
  • de schriftelijke reactie van de vader van 21 maart 2025 met daarin zelfstandige verzoeken, ontvangen op 25 maart 2025;
  • de tussenevaluatie MST van de GI van ontvangen op 27 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 1 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met mr. D.V. Garib (waarnemend voor mr. S. Ben Ahmed);
  • de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI, [vertegenwoordiger] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3.
Bij beschikking van 12 april 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 23 april 2025.

3.De verzoeken

Het verzoek met zaaknummer C/10/695608 / JE RK 25-467
3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden.
Het verzoek met zaaknummer C/10/695009 / JE RK 25-395
3.2.
De GI verzoekt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt te wijzigen:
  • Eén zaterdag per twee weken dient er omgang te zijn van 10.00 tot 19.00 uur, waar rondom feestdagen en verjaardagen van af kan worden geweken;
  • Iets vast te leggen rondom het contact via Whatsapp en andere sociale media.
De zelfstandige verzoeken van de vader
3.3.
De vader verzoekt de rechtbank om:
  • Herstel van de oorspronkelijke omgangsregeling zoals vastgelegd in het ouderschapsplan: dat houdt in dat de vader [minderjarige] één heel weekend per twee weken bij hem heeft, van vrijdagmiddag 16.30 tot en met zondag ca.17.00 uur, dus inclusief logeren, en een eerlijke verdeling van vakanties. [minderjarige] mag daarnaast extra komen op familiegelegenheden, zoals etentjes en verjaardagen, Sinterklaas, Kerst en nieuwjaar;
  • Beëindiging van de [gecertificeerde instelling] als GI;
  • Overdracht van het dossier aan de [gemeente] , die bereid is de regie over te nemen en binnen een vrijwillig kader passende ondersteuning te bieden;
  • Onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (toetstafel gemeente);
  • Continuering van de reeds betrokken hulpverlening vanuit de gemeente.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. De GI begrijpt dat [minderjarige] meer bij de vader wil zijn. Echter, hoe langer [minderjarige] bij de vader is geweest, hoe meer escalaties in de thuissituatie van de moeder plaatsvinden. De oorzaak van deze escalaties is nog onduidelijk. Er is geen zicht op de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] , waardoor niet kan worden gezegd of en in hoeverre [minderjarige] iets meekrijgt van de negatieve houding van de vader richting de moeder en de betrokkenheid van hulpverlening. [minderjarige] bevindt zich in een loyaliteitsconflict, waardoor het niet verstandig is om hem hierover te bevragen. Totdat meer zicht is op de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] , lijkt het de GI beter om het contact tussen hen in een beperkte vorm te laten plaatsvinden. In de tussentijd is het van belang dat opvoedondersteuning of Multi Systeem Therapie (hierna MST) bij de vader wordt ingezet en dat de vader hier actief aan meewerkt. Ook is het van belang dat de reeds ingezette hulpverlening, te weten de Psychomotorische therapie (hierna: PMT) voor [minderjarige] , de opvoedondersteuning voor de moeder en het traject Parallel Solo Ouderschap (hierna: PSO) voor de ouders, wordt gecontinueerd. Mocht de kinderrechter het verzoek inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in dit kader willen aanhouden, dan lijkt de GI een periode van drie maanden hiertoe passend. Vervolgens kan worden bekeken of het contact tussen de vader en [minderjarige] , eventueel met een overnachting, kan worden uitgebreid. Gelet op de bestaande zorgen en ontwikkelingen, is de betrokkenheid van de GI de aankomede zes maanden nog nodig.
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Uit het KSCD-onderzoek en de gezinsopname van de moeder en [minderjarige] is gebleken dat bij [minderjarige] sprake is van een verstoorde hechting en trauma. Dit betekent dat [minderjarige] veel aandacht nodig heeft en dat hij op een bepaalde manier moet worden benaderd. De moeder krijgt hiervoor opvoedondersteuning, wat overwegend positief verloopt. Daarnaast is voor [minderjarige] PMT ingezet. Allebei de ouders zijn uitgenodigd om bij enkele PMT-sessies van [minderjarige] aan te sluiten. Voordat de contactmomenten tussen [minderjarige] en de vader kunnen worden uitgebreid is het - gelet op de hechtings- en traumaproblematiek van [minderjarige] - van belang dat naast de moeder, ook de vader daadwerkelijk meewerkt aan de inzet van hulpverlening voor [minderjarige] en de inzet van opvoedondersteuning. Daarnaast moet worden gekeken naar de belastbaarheid van zowel [minderjarige] als de vader, waarin ook de aanwezigheid van de zus van [minderjarige] bij de vader moet worden meegenomen. Wanneer de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] te snel worden uitgebreid, vreest zij dat bij haar in de thuissituatie forsere escalaties zullen plaatsvinden.
4.3.
De vader brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. Na afronding van het KSCD-onderzoek is het contact tussen de vader en [minderjarige] beperkt en vond er enkel begeleid contact tussen de vader en [minderjarige] plaats. De afgelopen twee jaar is dit contact langzaam opgebouwd, omdat er geen zorgelijke signalen werden gezien. De vader en [minderjarige] hebben daarom inmiddels weer onbegeleid contact met elkaar. De vader vindt het lastig om te horen er bij de moeder en de GI zorgen bestaan over dit onbegeleide contact, omdat [minderjarige] na de onbegeleide contacten zorgelijke uitspraken richting de moeder zou doen en zich zorgelijk zou gedragen. Deze uitspraken komen niet vanuit de vader. [minderjarige] doet ook bij de vader zorgelijke uitspraken over de moeder. De vader heeft het gevoel dat alleen op basis van aannames, zonder onderbouwing, het contact tussen [minderjarige] en de vader wordt beperkt. De vader wil juistdat het contact tussen hem en [minderjarige] weer wordt uitgebreid. [minderjarige] wil dit ook. De vader staat hierbij open voor de inzet van de nodige hulpverlening, zoals het bijwonen van de PMT-sessies van [minderjarige] en de inzet van PSO, MST en opvoedondersteuning.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Bij [minderjarige] is sprake van hechtings- en trauma gerelateerde problematiek, waardoor hij op een sensitieve manier moet worden benaderd. Hij heeft behoefte aan een veilige opvoedomgeving met structuur en grenzen. Daarnaast zijn er spanningen tussen de ouders en lukt het de ouders niet om op een neutrale manier met elkaar te communiceren, waardoor [minderjarige] zich in een loyaliteitsconflict bevindt. Door de problematiek van [minderjarige] vinden er regelmatig escalaties plaats in de thuissituatie van de moeder. Deze escalaties lijken te verergeren, nadat een contactmoment tussen de vader en [minderjarige] heeft plaatsgevonden. De GI en de moeder vermoeden dat de houding van de vader ten opzichte van de moeder en de betrokken hulpverlening invloed heeft op de manier waarop [minderjarige] zich bij de moeder thuis gedraagt. Hoewel de kinderrechter de zorgen van de GI en de moeder begrijpt, is zij van oordeel dat dit vermoeden eerst feitelijk dient te worden onderzocht. Er zijn mogelijk ook andere oorzaken die de onrust van [minderjarige] kunnen veroorzaken. Alvorens een beslissing te kunnen nemen over het vaststellen van een zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader, is het van belang dat er meer inzicht komt. Het is van belang dat de vader de kans krijgt om meer inzicht te geven in zijn thuissituatie en de manier waarop de contactmomenten tussen hem en [minderjarige] verlopen, te meer nu [minderjarige] de uitdrukkelijke wens heeft om meer meer bij de vader te kunnen zijn. Hiertoe is het van belang dat de vader daadwerkelijk meewerkt aan de inzet van hulpverlening, zoals het bijwonen van de PMT-sessies van [minderjarige] en de inzet van PSO, MST en opvoedondersteuning. Tegelijkertijd is het van belang dat de reeds ingezette hulpverlening voor [minderjarige] en de ouders wordt gecontinueerd.
5.2.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De betrokkenheid van de GI is de aankomende periode nog noodzakelijk, om de inzet van hulpverlening en de verdere ontwikkelingen binnen het gezin te monitoren. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van zes maanden, te weten tot 23 oktober 2025 en het zelfstandige verzoek van de vader afwijzen, voor zover deze ziet op een overdracht van de hulpverlening naar het vrijwillig kader (te weten: punt twee tot en met vijf van het zelfstandige verzoek). [1]
5.3.
Daarbij is de kinderrechter van oordeel dat zij nog over onvoldoende informatie beschikt om een definitieve beslissing te nemen op de verzoeken van de GI en de vader, gericht op het wijzigen van de zorg- en opvoedingstaken. De kinderrechter zal de behandeling van het verzoek van de GI met zaaknummer C/10/695009 / JE RK 25-395 en het zelfstandige verzoek van de vader dat ziet op het wijzigen van de zorg- en opvoedingstaken (te weten: het eerste punt van het zelfstandige verzoek) daarom aanhouden tot de hierna te noemen zittingsdatum, zodat tegen die tijd kan worden bezien of de vader inmiddels meewerkt aan de inzet van hulpverlening en de door de GI gesignaleerde zorgen hiermee zijn afgenomen.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, voor zover het gaat om de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.5.
De GI wordt verzocht om uiterlijk
twee wekenvoor de hierna te noemen zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de moeder, mr. S. Ben Ahmed en de vader) te berichten over de stand van zaken.

6.De beslissing

De kinderrechter:
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/695608 / JE RK 25-467
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 23 oktober 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/695009 / JE RK 25-395
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek in zijn geheel aan;
Ten aanzien van het zelfstandige verzoek van de vader
6.4.
wijst het verzoek af, voor zover deze ziet op een overdracht van de hulpverlening naar het vrijwillig kader (gedachtestreepje 2,3,4 en 5);
6.5.
houdt de behandeling van het verzoek aan, voor zover deze ziet op het wijzigen van de zorg- en opvoedingstaken (gedachtestreepje 1);
en alvorens verder te beslissen:
6.6.
roept de GI, de moeder, mr. S. Ben Ahmed en de vader op te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling op
29 juli 2025 om 10:15 uurin het gerechtsgebouw aan
Wilhelminaplein 100-125 te Rotterdam;
6.7.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. M.A. van der Laan-Kuijt, kinderrechter;
6.8.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de moeder, mr. S. Ben Ahmed en de vader;
6.9.
bepaalt dat [minderjarige] niet nogmaals voor een gesprek met de kinderrechter hoeft te worden opgeroepen;
6.10.
verzoekt de GI om uiterlijk
twee wekenvoor de voormelde zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de moeder, mr. S. Ben Ahmed en de vader) de verzochte informatie te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025 door mr. M.A. van der Laan-Kuijt, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 11 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.