ECLI:NL:RBROT:2025:5686

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
C/10/691700 / KG ZA 24-1234
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in kort geding met betrekking tot aandelenoverdracht en arbitragegeschil

In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een ex parte verzoek ingediend in kort geding tegen DCTR Ventures B.V. en DC Eventvenue B.V. met als doel een verbod te verkrijgen op de overdracht van aandelen in twee vennootschappen. De eisers zijn aandeelhouders van de Turkse vennootschap [bedrijf 1] en vrezen dat DCTR de aandelen zal vervreemden, wat in strijd zou zijn met bestaande overeenkomsten zoals de Shareholders Agreement (SHA) en de Share Pledge and Usufruct Agreement (SPUA). De voorzieningenrechter heeft op 3 maart 2025 uitspraak gedaan en de vorderingen van eisers afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen acute dreiging was van onrechtmatig handelen door DCTR, en dat de vorderingen niet voldoende onderbouwd waren. De voorzieningenrechter benadrukte dat het kort geding niet de juiste procedure was om de geldigheid van de aandelenoverdracht te betwisten, aangezien dit onderwerp al aan de orde was in een lopende ICC arbitrage. De eisers hebben de mogelijkheid om opnieuw een verzoek in te dienen indien er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een acuut gevaar voor onrechtmatig handelen aantonen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/691700 / KG ZA 24-1234
Vonnis ex artikel 223 Rv van 3 maart 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te Turkije,
hierna: [eiser 1],
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
[eiser 2],
gevestigd te Turkije,
hierna: [eiser 2],
eisers,
advocaat mr. B.C. Kroeze te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DCTR VENTURES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
hierna: DCTR Ventures,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DC EVENTVENUE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
hierna: DC Eventvenue,
gedaagden.
Eisers worden samen aangeduid als [eisers], gedaagden als DCTR c.s.

1.De procedure

1.1.
[eisers] hebben op 24 december 2024 een aanvraagformulier en een concept dagvaarding voor een kort geding jegens DCTR c.s. ingediend. Zij hebben daarbij verzocht om, bij voorkeur op dezelfde dag, een voorlopige voorziening te treffen op de voet van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
1.2.
De voorzieningenrechter heeft op 30 december 2024 vragen gesteld aan [eisers] Deze zijn op 24 februari 2025 zijn beantwoord. Bij hun antwoorden was een herzien aanvraagformulier met de verhinderdata van alle partijen en een gewijzigde conceptdagvaarding gevoegd. De advocaat van [eisers] heeft desgevraagd telefonisch bevestigd dat het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het kort geding werd gehandhaafd.
1.3.
De mondelinge behandeling van het kort geding is gepland op 24 maart 2025.
1.4.
De voorzieningenrechter begreep en begrijpt het verzoek van [eisers] om voorlopige maatregelen te nemen als een verzoek om een
ex partebeslissing. Daarom is op dit verzoek beslist zonder [eisers] te horen.

2.Het geschil

2.1.
Blijkens de concept dagvaarding van 24 februari 2025 zijn [eisers] voornemens om in kort geding, samengevat, te vorderen dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
DCTR verbiedt de door haar gehouden aandelen in het kapitaal van de Turkse vennootschap [bedrijf 1] te vervreemden of te bezwaren, op straffe van een dwangsom van € 5.000.000,-,
DC Eventvenue verbiedt de door haar gehouden aandelen in het kapitaal van DCTR te vervreemden of te bezwaren, op straffe van een dwangsom van € 5.000.000,-,
DCTR gebiedt [eisers] inzage te geven in haar eigendomsstructuur, op straffe van een dwangsom,
DCTR c.s. hoofdelijk veroordeelt in de proces- en nakosten, vermeerderd met rente.
2.2.
[eisers] verzoeken/vorderen op grond van artikel 223 Rv dat de voorzieningenrechter een
ex partemaatregel neemt, inhoudende toewijzing van de verboden zoals hiervoor weergegeven onder 2.1.a en b, voor de duur van dit kort geding.
2.3.
[eisers] leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag:
[eiser 1] is één van de aandeelhouders van de Turkse vennootschap [bedrijf 1] (hiervoor en hierna: [bedrijf 1]). Hij hield die aandelen tezamen met zijn broer [naam] (hierna: [naam]). In 2019 vond een financiële herstructurering plaats bij [bedrijf 1] en andere vennootschappen van [eiser 1] en [naam]. In 2020 bleek een aanvullende financiering nodig. Bij die tweede financiering hebben de broers, ieder voor de helft, 30% van de aandelen in [bedrijf 1] overgedragen aan de Luxemburgse entiteit [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]).
In verband met de transacties uit 2019 en 2020 zijn meerdere overeenkomsten gesloten, waaronder:
  • een
  • een
  • een
[eiser 2], een vennootschap van [eiser 1], heeft vanwege gedane betalingen uit hoofde van regres en subrogatie thans een (tweederangs) pandrecht op de aandelen van [naam] in [bedrijf 1] (hierna: de Aandelen).
[naam] heeft de Aandelen op 23 oktober 2024 overgedragen aan DCTR (en daarmee indirect aan DC Eventventure, de enig aandeelhouder van DCTR). Deze aandelenoverdracht is in strijd met de SHA en de SPUA. Beide overeenkomsten bevatten een vervreemdings- en bezwaringsverbod. Deze aandelenoverdracht is ingeschreven in het register van de kamer van koophandel in Istanbul en in het aandeelhoudersregister.
De SHA bevat – naast voornoemde bepalingen – een bepaling waarmee [bedrijf 2] verkoop van alle aandelen in [bedrijf 1] kan afdwingen. [bedrijf 2] heeft in mei 2023 hierop een beroep gedaan met een kennisgeving van het proces van gedwongen verkoop. Dit verkoopproces is niet afgerond en in Zwitserland loopt tussen [eiser 1] en [bedrijf 2] een ICC arbitrage. [eiser 1] meent dat DCTR gebruikt wordt om hem uit [bedrijf 1] te drukken zonder een (reële) vergoeding. Hij is ervan overtuigd dat er een relatie bestaat tussen [bedrijf 2] en DCTR, onder meer omdat DCTR een vruchtgebruik op de Aandelen heeft toegekend aan [bedrijf 2].
Dit kort geding is op dit moment voor [eisers] de enige effectieve manier om rechtsbescherming krijgen tegen een mogelijke overdracht van de Aandelen door DCTR c.s. [eiser 1] heeft in de ICC arbitrage gevraagd om voorlopige voorzieningen. Dat betrof, onder meer, het verzoek om [bedrijf 2] te bevelen geen effect te geven aan de overdracht van de Aandelen aan DCTR. De gevraagde voorzieningen zijn afgewezen door de arbiters in een
order on interim measuresvan 11 december 2024. Op 6 februari 2024 heeft [eiser 1] gevraagd aan de arbiters om deze beslissing te heroverwegen. Daarop is nog niet beslist. Verder heeft [eiser 1] bij de rechtbank in Istanbul, Turkije, verzocht om de registratie van de kennisgeving van de overdracht van de Aandelen nietig te verklaren vanwege schending van meerdere bepalingen van het Turkse Wetboek van Koophandel. Dit leidde in eerste instantie tot een schorsing van de gevolgen van de registratie van de verkrijging van de Aandelen, maar die is inmiddels op 26 december 2024 opgeheven. [1] [eiser 1] heeft hier hoger beroep tegen ingesteld bij het hof van beroep van Istanbul. Ook daarop is nog niet beslist.
[bedrijf 2] stuurt er blijkens sommaties (waaronder die van 30 januari 2025) op aan dat zij (het stemrecht op) de aandelen die [eiser 1] in [bedrijf 1] houdt, in handen krijgt door [eiser 1] (ten onrechte) een tekortkoming onder de SHA te verwijten. Dat laat zien dat [bedrijf 2] nergens voor terug deinst om de aandelen in [bedrijf 1] in handen te krijgen.

3.De beoordeling ten aanzien van de provisionele vordering

3.1.
De eerste vraag is of [eisers] ontvankelijk zijn in een provisionele vordering in kort geding. Het flexibele en eigen karakter van het kort geding maakt dat een provisionele vordering ook in kort geding kan worden ingesteld, ook voordat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat [eisers] ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
3.2.
[eisers] vorderen om
ex parte, dus zonder dat DCTR c.s. gehoord zijn, voorlopig op de vorderingen onder 2.1. a en b te beslissen en de huidige status ten aanzien van de Aandelen daarmee te bevriezen, totdat in het kort geding vonnis zal zijn gewezen. Een dergelijke wijze van besluitvorming is in een kort geding dat niet ziet op intellectuele eigendomsrechten, een hoge uitzondering. Het uitgangspunt is dat hoor en wederhoor wordt toegepast voordat een beslissing wordt gegeven. Dat fundamentele recht kan alleen wijken indien dat nodig is voor een adequate rechtsbescherming in de specifieke zaak. Dat is het geval indien er sprake is van acuut (dreigend) onrechtmatig handelen van DCTR c.s. en meer specifiek (dreigend) handelen door DCTR c.s. waardoor dat wat in kort geding gevorderd wordt geheel of gedeeltelijk illusoir zou worden.
3.3.
De voorzieningenrechter oordeelt hierover als volgt.
3.3.1.
Over de vrees voor een acute dreiging van een verdere overdracht van de Aandelen gedurende dit kort geding valt het volgende te zeggen. De Aandelen zijn in oktober 2024 overgedragen aan DCTR. DCTR heeft de Aandelen niet vervreemd hangende het verzoek om voorlopige maatregelen in de ICC arbitrage en tijdens de procedure in Turkije. De Aandelen zijn ook niet overgedragen nadat de arbiters en de Turkse rechter uitspraak hadden gedaan, op respectievelijk 11 en 26 december 2024. [eisers] voeren aan dat het niet ondenkbaar is dat DCTR de Aandelen hangende de ICC arbitrage overdraagt, maar die vrees betekent nog geen concrete dreiging van een acuut dreigende onrechtmatige daad in de komende weken. Dat [bedrijf 2] sommaties heeft gestuurd omdat zij vindt dat [eiser 1] zich niet aan de SHA houdt, is een dunne basis om deze acute dreiging aan te nemen. [eisers] betogen dat het gedwongen verkooptraject nog niet is afgerond en stellen te vrezen dat DCTR de Aandelen zal overdragen aan een derde als [bedrijf 2] daarom vraagt. [eisers] maken echter niet duidelijk dat er een reële kans bestaat dat het gedwongen verkooptraject in de komende weken zal zijn afgerond.
3.3.2.
De voorzieningenrechter weegt ook mee dat hij op 30 december 2024 vragen heeft gesteld met het oog op de gevraagde
ex partemaatregelen en dat daarop pas twee maanden later antwoorden zijn gegeven. Het betoog van [eisers] dat zij tot voor kort bezig waren met andere procedures en dat zij aannamen dat die voldoende waren om een verdere overdracht te voorkomen, kan de voorzieningenrechter niet goed plaatsen. De bij arbiters en in Turkije gevraagde voorzieningen waren immers al op 11 en 27 december 2024 geweigerd. Dit verhoudt zich niet goed met de dringende noodzaak voor een
ex partemaatregel.
3.3.3.
Het huidige kort geding is bovendien niet de eerste procedure waarin [eiser 1] de status quo heeft willen bevriezen. In de ICC arbitrage heeft hij voorlopige maatregelen gevraagd die mede dit doel hadden. De ICC arbiters hebben zijn verzoek toen afgewezen. Volgens de
order on interim measuresstaat het nog niet voldoende vast dat de overdracht van de Aandelen ongeldig is onder de SHA en heeft [eiser 1] niet afdoende onderbouwd dat de overdracht van de Aandelen leidt tot onherstelbare schade aan zijn zijde. Het verzoek van [eiser 1] om [bedrijf 2] te bevelen geen effect te geven aan de overdracht van de Aandelen aan DCTR werd mede om die reden afgewezen. [eiser 1] heeft een verzoek om heroverweging gedaan omdat hij het niet met die beslissingen eens is, maar daarop is door de arbiters nog niet beslist.
3.3.4.
Er heeft dus voor [eiser 1] en daarmee indirect zijn vennootschap [eiser 2] een andere vorm van rechtsbescherming open gestaan, in de vorm van een maatregel door de ICC arbiters, maar die is afgewezen. Ook dit pleit tegen
ex partemaatregelen in dit kort geding. Weliswaar betogen [eisers] dat dit kort geding niet gaat om de vraag of de overdracht aan DCTR in strijd is met de SHA en (alleen maar) om de vraag of een verdere overdracht onrechtmatig is (zie de antwoorden op de vragen van de voorzieningenrechter, met name de vragen f, g en s). Dat betoog gaat er echter aan voorbij dat de vrees dat er een onrechtmatige daad zal plaatsvinden, in belangrijke mate wordt onderbouwd met het betoog dat de overdracht van de Aandelen van [naam] aan DCTR in strijd was met de SHA en dat daaruit blijkt dat DCTR zich niets gelegen laat aan het overdrachtsverbod uit de SHA.
3.3.5.
Voor de uitleg van de SHA is het volgende van belang. De partijen bij de SHA hebben gekozen voor de toepasselijkheid van Turks recht en ICC arbitrage. De ICC arbiters hebben over de SHA het volgende overwogen (met weglaten van voetnoten):
‘96. On a mere preliminary basis, and only for the purposes of deciding on Claimant’s First Application, subject to further review and assessment of the evidence, the Tribunal notes inter alia the following points in particular:
  • i) Clause 8.1(a) SHA states that “[t]he Parties shall not Transfer any Shares to any person except in accordance with the provisions of this Agreement and Applicable Laws. […]”. Accordingly, a transfer of [naam] shares seems to be valid under certain circumstances. Whereas the remainder of Clause 8.1(a) is addressed to the Investor (but not the Founders), Clause 8.1.(b) again envisages the possibility of a transfer of the shares of [naam], however subject to certain conditions.
  • ii) Whilst the different scenarios of share transfers and exit are set out in Clauses 8.2 – 8.7 SHA, it may be a question of contract interpretation whether further transfers are possible under the “Applicable Laws” (as per Clause 8.1(a), first sentence, SHA). Moreover, Respondent initiated the CSP by notice of 12 May 2023, which leads to a sale process “for all (and not less than all) of the Shares” (as per Clause 8.7(a) SHA). It is not yet sufficiently clear to the Tribunal at this stage to what extent [naam]’s transfer of shares stands in violation of the CSP.
  • iii) Also, the Tribunal notes that according to Article 489 of the Turkish Commercial Code a transfer of bearer shares may not be prohibited. Therefore, the transfer of the shares of [naam] may have validly taken place and may, thus, not be reversible.
  • iv) Finally, in relation to DCTR’s Deed of Adherence, the Tribunal recalls Clause 8.1.(d) SHA122 and notes that the document executed by DCTR (cf. Exhibit C-14) follows the template in Schedule 3 to the SHA.
97. At this stage, the Arbitral Tribunal is not persuaded by Claimant’s position that the transfer of [naam] shares was invalid under the SHA and, thus, this Tribunal cannot confirm that Claimant has shown that it has a prima facie case on the merits.’
3.3.6.
De voorzieningenrechter onderkent dat hij aan de beslissing van de arbiters niet gebonden is, alleen al omdat zij is gewezen tussen (deels) andere partijen. Dat neemt niet weg dat aan de beslissing van de arbiters gewicht toegekend kan worden, zeker in een
ex partesituatie waarin DCTR c.s. nog niet zijn gehoord.
3.3.7.
Een andere punt is welk recht van toepassing is op de beoordeling of DCTR c.s. onrechtmatig dreigen te handelen jegens [eisers] (dus los van de vraag welk recht op de SHA van toepassing is). [eisers] hebben betoogd dat hierop Nederlands recht van toepassing is. Dat is nog maar de vraag. Op een onrechtmatige daad is in beginsel het recht van toepassing van het land waarin [eisers] schade lijden of dreigen te lijden (zie artikel 4 lid 1Rome II). Het gaat hier om aandelen in een Turkse vennootschap die kennelijk in
escrowworden gehouden in Londen en [eisers] (de partijen die potentieel schade lijden) zijn woonachtig/gevestigd in Turkije. De toepasselijkheid van Turks recht lijkt dan ook meer voor de hand te liggen dan die van Nederlands recht. Over de inhoud van dat recht is de voorzieningenrechter niet geïnformeerd.
3.3.8.
[eisers] hebben zich verder beroepen op het overdrachtsverbod van de SPUA. Dat verbod kent, volgens de tekst van de SPUA, uitzonderingen. De voorzieningenrechter heeft gevraagd om een uitleg waarom die uitzonderingen niet van toepassing zijn (vraag h van 30 december 2024). Het verder niet toegelichte antwoord van [eisers] hierop is dat die uitzonderingen niet van toepassing zijn. Dat is niet toereikend.
3.3.9.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat een
ex partemaatregel niet aangewezen is. [eisers] kunnen een herhaald verzoek doen om een voorlopige maatregel hangende dit kort geding indien nieuwe feiten en omstandigheden maken dat er acuut gevaar is voor onrechtmatig handelen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de vorderingen om een voorlopige maatregel ex artikel 223 Rv af;
- draagt [eisers] op om binnen 48 uur na ontvangst van dit vonnis een afschrift hiervan te doen toekomen aan DCTR c.s. en om een bevestiging dat dit is gedaan in het digitale dossier te plaatsen,
- houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2025.
1876

Voetnoten

1.Uit de toelichting van [eisers] maakt de voorzieningenrechter op dat aan de Turkse rechter niet de vraag voorlag om DCTR te verbieden de Aandelen verder over te dragen, de procedure in Turkije is een geschil met het handelsregister en het betreft alleen de uitoefening van de aandeelhoudersrechten op die aandelen. Dat is blijkens genoemde toelichting inherent aan de betreffende procedure, niet een keuze van [eisers]