ECLI:NL:RBROT:2025:5713

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
C/10/693910 / HA ZA 25-133
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdelingszaak met betrekking tot nalatenschap en bevoegdheid van de kantonrechter

In deze verdelingszaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, vordert eiseres inzage in de kosten van de aanpassing van een gedenksteen en de terugbrenging van deze gedenksteen in de oude staat. Tevens vraagt eiseres om de verdeling van de nalatenschap van haar moeder, waarbij rekening gehouden moet worden met de belangen van alle betrokken partijen. De zaak is op 14 mei 2025 behandeld, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat het beloop van de vorderingen niet hoger is dan € 25.000. Dit leidt tot de conclusie dat de zaak door de kantonrechter behandeld moet worden, zoals door gedaagden is bepleit. Eiseres is het hier niet mee eens en voert aan dat verdelingszaken niet onder de bevoegdheid van de kantonrechter vallen. De rechtbank oordeelt echter dat, gezien het beloop van de vorderingen, de zaak wel degelijk onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt. De rechtbank heeft de vordering van gedaagden om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter toegewezen en eiseres in de proceskosten veroordeeld. De zaak is vervolgens doorverwezen naar de kamer voor kantonzaken van de rechtbank, locatie Dordrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/693910 / HA ZA 25-133
Vonnis in incident van 14 mei 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Zwijndrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
verweerster in het incident,
advocaat mr. H.J.C. de Waard te Zwijndrecht,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te Papendrecht,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Groot-Ammers (gemeente Molenlanden),
gedaagde,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te Papendrecht,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. L.A. Jansen te Oud-Beijerland,
4.
[gedaagde 4],
wonende te Puttershoek (gemeente Hoeksche Waard),
gedaagde,
eiser in het incident,
advocaat mr. L.A. Jansen te Oud-Beijerland.
Partijen zullen hierna afzonderlijk [eiseres], [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] respectievelijk [gedaagde 4] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 januari 2025, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van [gedaagde 1], met één productie;
  • de exceptie van onbevoegdheid tevens houdende conclusie van antwoord van [gedaagde 3] en [gedaagde 4], met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het gevorderde in de hoofdzaak

2.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagde 3] en [gedaagde 4] veroordeelt om gespecificeerde inzage te geven in de kosten van de aanpassing van de gedenksteen, alsmede hen veroordeelt om de gedenksteen op eigen kosten terug te brengen in de oude staat;
[gedaagde 3] en [gedaagde 4] veroordeelt om binnen twee weken na de datum van het in dezen te wijzen vonnis een bewijsstuk aan [eiseres] te verstrekken waaruit blijkt dat zij opdracht hebben gegeven om de gedenksteen aan te passen;
De verdeling van de nalatenschap van [naam] vaststelt, daarbij rekening houdende met hetgeen is weergegeven onder punt 9, 10 en 11 van de dagvaarding en alle gedaagden veroordeelt om met elkaar tot verrekening over te gaan en ervoor zorg te dragen dat [gedaagde 1] zijn aandeel van de nalatenschap ontvangt, dan wel bepaalt dat de nalatenschap wordt verdeeld op een wijze zoals de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
[gedaagde 3] en [gedaagde 4] veroordeelt in de proceskosten.
2.2.
Kort samengevat hebben deze vorderingen betrekking op de verdeling van de nalatenschap van [naam], de moeder van [eiseres], [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4].

3.Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde 3] en [gedaagde 4] vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de vorderingen van [eiseres] kennis te nemen, met verwijzing van de zaak naar de kamer voor kantonzaken van de rechtbank, en [eiseres] veroordeelt in de proceskosten van het incident, een en ander, voor zover mogelijk, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis. Uit het lichaam van hun exceptie van onbevoegdheid tevens houdende conclusie van antwoord maakt de rechtbank op dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] verwijzing naar de locatie Dordrecht van de kantonrechter wensen.
3.2.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, kosten rechtens.
3.3.
Op de stellingen van de partijen in het incident wordt hierna bij de beoordeling, voor zover relevant, nader ingegaan.
4. De beoordeling in het incident
4.1.
Artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) regelt welke zaken door de kantonrechter van een rechtbank worden behandeld. Artikel 93 Rv bestaat uit vier onderdelen, a, b, c en d.
4.1.1.
In onderdeel c van artikel 93 Rv worden bepaalde zaken genoemd die ongeacht het beloop of de waarde van de vordering worden behandeld door de kantonrechter. Het gaat dan enerzijds om – samengevat – diverse soorten arbeidszaken en anderzijds om zaken betreffende agentuur-, huur- en consumentenkoopovereenkomsten.
4.1.2.
In aanvulling op onderdeel c is in onderdeel d van artikel 93 Rv bepaald dat de kantonrechter zaken behandelt ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt.
4.1.3.
Op grond van de onderdelen a en b van artikel 93 Rv worden ook alle overige zaken door de kantonrechter behandeld, onder de voorwaarde dat het beloop of de waarde van de vordering niet hoger is dan € 25.000,--.
4.2.
Met de partijen in dit incident is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen in de onderhavige zaak tezamen geen hoger beloop of hogere waarde vertegenwoordigen dan
€ 25.000,--. Op grond van (onderdeel a van) artikel 93 Rv zou de onderhavige zaak dus behandeld moeten worden door de kantonrechter, zoals [gedaagde 3] en [gedaagde 4] bepleiten. [eiseres] is het daar echter niet mee eens.
4.3.
Voor haar standpunt dat de onderhavige zaak niet bij de kantonrechter thuishoort voert [eiseres] het volgende aan (randnr. 1 incidentele conclusie van antwoord):
“Als uitgangspunt van het leerstuk van de absolute bevoegdheid van de rechtbank geldt dat de rechtbank volgens artikel 42 RO bevoegd is. Indien de kantonrechter bevoegd is dan moet dit expliciet in de betreffende rechtsbepaling zijn vermeld. Artikel 93 Rv geeft een aantal uitzonderingen op deze hoofdregel. Deze uitzondering bevat geen verdelingszaken. De uitzondering in artikel 93a Rv, waarop kennelijk [gedaagde 3] en [gedaagde 4] een beroep doen, betreft geldvorderingen. Dit betreft nadrukkelijk geen verdelingszaak.”
De rechtbank begrijpt dat [eiseres] in de laatste zin bedoelt ‘
een’ verdelingszaak gezien het feit dat in randnr. 3 in de incidentele conclusie van antwoord staat dat de onderhavige procedure een verdelingszaak betreft en verdelingen tot de bevoegdheid van de rechtbank behoren.
4.4.
Anders dan [eiseres] betoogt, bevat artikel 93 Rv geen
uitzonderingop het beginsel dat de bevoegdheid van de kantonrechter altijd uitdrukkelijk in de wet geregeld moet zijn maar bevat artikel 93 Rv nu juist een uitwerking van dit beginsel. Ieder onderdeel van de vier onderdelen (a-d) van artikel 93 Rv bevat namelijk een aparte, alternatieve, grond voor de bevoegdheid van de kantonrechter.
4.5. (
Reeds) vanwege het beloop en/of de waarde van de vorderingen in deze zaak, namelijk niet meer dan € 25.000,--, behoort deze zaak op grond van onderdeel a van artikel 93 Rv tot de bevoegdheid van de kantonrechter. Het gegeven dat het hier een verdelingszaak betreft, maakt dit niet anders.
4.6.
De rechtbank zal dan ook overgaan tot de verwijzing van de onderhavige zaak naar de kantonrechter.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten in het incident. Deze kosten aan de zijde van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] worden tot aan deze uitspraak begroot op:
salaris advocaat € 614,00 (1 punt in liquidatietarief II)
nakosten € 178,00 (+ de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 792,00.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering toe;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten ten bedrage van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
5.4.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Dordrecht;
5.5.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen;
5.6.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort;
5.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
donderdag 5 juni 2025 om 10:00 uurop welke rolzitting de kantonrechter zal beslissen over het vervolg van de zaak.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings. Het is ondertekend door de rolrechter en in
het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.
901/2459