ECLI:NL:RBROT:2025:5721

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
10/266324-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne met vrijspraak voor voorbereidingshandelingen met betrekking tot de Opiumwet

Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997, die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat tijdens een doorzoeking op 10 oktober 2023 in de slaapkamer van de verdachte 13,6 gram cocaïne en 18,8 gram heroïne zijn aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat er verdovende middelen in de tas zaten, wat de rechtbank als voorwaardelijk opzet op het aanwezig hebben van deze middelen heeft gekwalificeerd. De rechtbank heeft het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen verklaard, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit, dat betrekking had op voorbereidingshandelingen met betrekking tot de Opiumwet. De officier van justitie had een taakstraf van 180 uren geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 80 uren op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/266324-23
Datum uitspraak: 30 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
raadsvrouw mr. O. Saki, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Groot heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren met aftrek, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

Feit 1

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. De verdachte heeft geen opzet gehad op het aanwezig hebben van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
4.1.2.
Beoordeling
Op 10 oktober 2023 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de slaapkamer van de verdachte in de woning aan [adres 2]. In een tas naast het bed van de verdachte is een plastic zak aangetroffen met daarin meerdere gripzakjes met daarin wit en bruin poeder en/of brokjes. Na onderzoek bleek het te gaan om 13,6 gram cocaïne en 18,8 gram heroïne.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij dacht dat zich in de tas verdovende middelen bevonden. Gelet op deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte in ieder geval sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het aanwezig hebben van een middel als bedoeld in lijst I van de Opiumwet, te weten heroïne en cocaïne. De verdachte heeft immers bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij harddrugs voorhanden had.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
4.2.
Vrijspraak
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 2 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen. Op de telefoon van een andere persoon is een foto van de verdachte aangetroffen waarop hij te zien is met een blauw teiltje met vermoedelijk versnijdingsmiddelen. Daarnaast is op diezelfde telefoon nog een foto aangetroffen van een weegschaal met daarop iets wat lijkt op een blok cocaïne. Bovendien heeft de verdachte antecedenten die in verband kunnen worden gebracht met drugs en zijn in zijn slaapkamer op 10 oktober 2023 verdovende middelen aangetroffen. Alles samengenomen, is er voldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 2 ten laste gelegde.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat er in het dossier een foto zit (pagina 136 van het procesdossier) waarop de verdachte is herkend, waarop hij te zien is met twee teiltjes en een vergiet. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat deze foto te maken heeft met voorbereidingshandelingen met betrekking tot de Opiumwet.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld wanneer de betreffende foto is gemaakt zodat niet kan worden vastgesteld of deze is gemaakt in de ten laste gelegde periode. Reeds om die reden levert de foto onvoldoende bewijs op ten aanzien van het ten laste gelegde.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 10 oktober 2023 te Rotterdam,
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
13,6 gram cocaïne gram, en
18,8 gram heroïne gram, zijnde cocaïne en heroïne,
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf maatregel is gebaseerd
Op 10 oktober 2023 is tijdens een doorzoeking bij de verdachte in zijn slaapkamer 13,6 gram cocaïne en 18,8 gram heroïne aangetroffen. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte door het aanwezig hebben van harddrugs, heeft bijgedragen aan de handel in drugs. Het is algemeen bekend dat drugs ontwrichtend werken in levens van veel mensen en daarmee ontwrichtend zijn voor de samenleving. Ook is veel criminaliteit verbonden aan drugs. De straf is er deels om die schade te compenseren en de verdachte hierop af te rekenen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
28 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de straffen die doorgaans bij het voorhanden hebben van dergelijke hoeveelheden verdovende middelen worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In het geval van het voorhanden hebben van de bewezen verklaarde hoeveelheid cocaïne en heroïne wordt een taakstraf voor de duur van 80 uren als oriëntatiepunt genoemd. De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderhavige zaak van voornoemd oriëntatiepunt af te wijken.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 80 uren met aftrek van voorarrest passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
72 (tweeënzeventig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
36 (zesendertig) dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt, voorzitter,
en mrs. N. Shahani en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Zaanen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 10 oktober 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 13,6 gram cocaïne gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
ongeveer 18,8 gram heroïne gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 4 maart 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een (of meer) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door het voorhanden hebben van:
- een of meerdere weegschalen, zeven en/of handschoenen,
- een of meerdere (doorzichtige) (grip)zakjes en/of vacuümzakken, en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval
een hoeveelheid van een of meer stoffen/middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.