4.1.2.Beoordeling
Op 13 september 2023 was de politie belast met het (buiten heterdaad) aanhouden van de verdachte. De politie volgde met meerdere eenheden (in onopvallende dienstvoertuigen) de auto van de verdachte (Renault Talisman, met kenteken [kenteken], hierna: de auto). Op enig moment heeft de bestuurder van de auto zijn snelheid verhoogd en is hij, tegen de rijrichting in, de Quinstraat ingereden. De Quintstraat is een rechte straat met één rijbaan. Langs beide zijden van de weg bevinden zich file parkeerplaatsen, met trottoirs die grenzen aan rijtjeswoningen. De bestuurder heeft de auto in de Quintstraat de stoep op gereden, heeft de auto op enig moment gekeerd en is in omgekeerde richting, grotendeels over de stoep, de straat weer uitgereden. De politie heeft geprobeerd de bestuurder aan te houden, maar deze weigerde te stoppen. De verbalisanten moesten de auto ontwijken om niet geraakt te worden. Even later werd de verdachte in de omgeving aangehouden.
Is de verdachte de bestuurder geweest?
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte niet de bestuurder van de auto was. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het dossier bevat verschillende processen-verbaal van verbalisanten die verklaard hebben de verdachte te hebben herkend als de bestuurder van de auto. De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaringen te twijfelen. Bovendien acht de rechtbank de verklaring van de verdachte, dat hij ergens anders in de auto zou hebben gezeten, ongeloofwaardig, aangezien op de beelden niet te zien is dat er iemand anders in de auto aanwezig was en de verdachte hierover ook geen vragen heeft willen beantwoorden. De rechtbank neemt bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt dat de verdachte de bestuurder van de auto was.
Is het rijgedrag van de verdachte zodanig geweest dat er sprake is van overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet?
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden,
( b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en
( d) of daardoor gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
a.
De verkeersregels
De rechtbank heeft hierboven al vastgesteld dat de verdachte tegen de rijinrichting in is gereden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid onder J, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Daarnaast heeft de verdachte gedurende tientallen meters over het trottoir gereden. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, zoals bedoeld in artikel 5a WVW
.
In ernstige mate
De verdachte heeft bovengenoemde voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels meermalen geschonden. Gelet op de veelvoud van de verkeersovertredingen en de duur ervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
Opzettelijk
De verdachte heeft er doelbewust voor gekozen om diverse verkeersovertredingen te begaan in zijn poging om aan de politie te ontkomen. Hij is op meerdere momenten tussentijds tot stilstand gekomen, maar hij heeft ervoor gekozen verkeersregels te blijven schenden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de aard en het samenstel van de hiervoor omschreven gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder hij deze gedragingen heeft verricht, kan worden afgeleid dat de verdachte opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Gevaar te duchten
De rechtbank acht het voorzienbaar dat door het rijgedrag van de verdachte gevaarlijke situaties konden ontstaan ten aanzien van de betrokken politieagenten en andere verkeersdeelnemers. Uit het dossier blijkt dat de betrokken politieagenten de auto hebben moeten ontwijken om een aanrijding met de auto te voorkomen. Daarnaast heeft de verdachte over het trottoir gereden, waar zich voordeuren van woningen bevinden, hetgeen een directe bedreiging vormde voor voetgangers en bewoners die zich op of nabij het trottoir hadden kunnen bevinden. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een situatie waarin reëel levensgevaar dan wel gevaar voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan anderen te duchten was.
Nu aan alle delictsbestanddelen van artikel 5a WVW is voldaan, acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.