ECLI:NL:RBROT:2025:5724

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
71/030269-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van de invoer en het aanwezig hebben van cocaïne, en voorbereidingshandelingen met betrekking tot de Opiumwet

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van 40 kilogram cocaïne en het aanwezig hebben van 12 en 180 kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 1999 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd bijgestaan door raadsman mr. H.G. Koopman. De officier van justitie, mr. S. Kubicz, had gevorderd tot een gevangenisstraf van vier jaren, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van vijf jaren op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een belangrijke schakel was in de keten van cocaïne-invoer en -vervoer. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen, en dat de dagvaarding geldig was. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de vrijspraak voor de ten laste gelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten zoals ten laste gelegd, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel, en legde een hogere straf op dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71/030269-23
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ter lande,
raadsman mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Kubicz heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 (invoer van de 40 kilogram en aanwezig hebben van 12 en 180 kilogram cocaïne) en 2 (voorbereidingshandelingen van de invoer van cocaïne) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde. Volgens de verdediging is onvoldoende duidelijk welke gedragingen de verdachte worden verweten aangezien er geen beschrijving van specifieke handelingen is gegeven met verwijzingen naar de vindplaats in het dossier, waardoor het voor de verdachte onvoldoende duidelijk is waartegen zij zich dient te verdedigen.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat uit de tekst van de tenlastelegging in combinatie met de inhoud van het onderliggende dossier voldoende duidelijk is waar de verdenking op ziet en tegen welke aldaar gestelde gedragingen de verdachte zich heeft moeten verdedigen. Dit blijkt overigens ook uit het ter zitting gevoerde verweer. Nu de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, wordt het verweer verworpen.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5.Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Standpunt verdediging
Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de onder 1 ten laste gelegde invoer dan wel van het onder 1 ten laste gelegde aanwezig hebben van 12 en 180 kilogram cocaïne. Het Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) is uitsluitend afgegeven voor de verdenking van de onder 1 ten laste gelegde 40 kilogram cocaïne en het onder 2 ten laste gelegde.
5.2.
Officier van justitie
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. In het EAB wordt duidelijk verwezen naar de periodes februari en maart 2021 voor het voorhanden hebben en die periodes komen overeen met het voorhanden hebben van de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden.
5.3.
Beoordeling
Het verweer van de verdediging vindt zijn grondslag in artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (2002/584/JBZ) (hierna: Kaderbesluit). Dit artikel bepaalt dat een overgeleverd persoon niet wordt vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid wordt beroofd voor enig ander vóór de overlevering begaan feit, dan het feit dat de reden tot de overlevering is geweest (het specialiteitsbeginsel). De uitzonderingen op deze hoofdregel zijn bepaald in lid 1 en 3 van artikel 27 Kaderbesluit.
Uit de stukken blijkt dat het openbaar ministerie op 22 februari 2023 schriftelijk heeft gevorderd een EAB uit te vaardigen ter aanhouding en overlevering van de verdachte vanwege haar betrokkenheid bij de import van een partij van 40 kilogram cocaïne in oktober 2020. Daarnaast zou de verdachte in februari en maart 2021 over partijen cocaïne hebben beschikt en/of voorbereidingshandelingen hebben verricht met betrekking tot deze partijen. Dit bevel is op 2 maart 2023 door de rechter-commissaris van deze rechtbank uitgevaardigd.
De rechtbank is van oordeel dat uit het EAB volgt dat het ging om meer dan alleen de lading van 40 kilogram. De 12 en 180 kilogram cocaïne vallen onder de feiten die reden tot overlevering zijn geweest. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
5.4.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Bewijswaardering
6.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde 12 en 180 kilogram cocaïne vrijspraak bepleit, omdat de verdachte deze hoeveelheden niet in haar machtssfeer heeft gehad. Daarnaast bevat het dossier ook onvoldoende bewijs om de rol van de verdachte als medeplegen te kwalificeren. Met betrekking tot de invoer van 40 kilogram cocaïne dient ook vrijspraak te volgen. De verdachte heeft alleen de rol van vertaalster gehad en daarmee is haar rol bij de invoer als zodanig beperkt. Vanwege haar beperkte rol is de verdachte geen medepleger bij de invoer van de 40 kilogram cocaïne.
6.1.2.
Beoordeling
Identificatie
De verdenking jegens de verdachte berust in belangrijke mate op chatberichten die aan haar worden toegeschreven. De verdachte heeft tegenover de politie erkend de enige gebruikster te zijn geweest van de crypto-telefoon met Sky-ID [Sky-ID 1].
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat zij de gebruiker is van het SkyECC-account [Sky-ID 1] en dat zij als enige gebruik maakte van de telefoon waarop het Threema-account met de gebruikersnaam Mercedes is aangetroffen.
De rechtbank neemt bij de verdere bespreking van de ten laste gelegde feiten dan ook tot uitgangspunt dat de verdachte de gebruiker was van deze accounts.
Feit 1 (invoer/aanwezig hebben cocaïne)
40 kilogram
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de in de bewijsmiddelen opgenomen berichten die in de periode van 19 oktober 2020 tot en met 23 oktober 2020 door en aan de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 1] van de verdachte worden gestuurd onmiskenbaar betrekking hebben op de invoer van cocaïne.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het handelen van de verdachte als medeplegen kan worden gekwalificeerd. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte meer dan een ondergeschikte rol had. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met verschillende partijen contact heeft over de uithaal, het vervoer, de verdeling en de betaling van de partij van 40 kilogram. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, dat zij alleen optrad als vertaalster tussen twee partijen, onaannemelijk. Uit het dossier is niet gebleken wie de verdachte om een vertaling zou hebben gevraagd en welke teksten zij dan zou moeten vertalen. Vragen daarover heeft zij ook niet willen beantwoorden en evenmin heeft zij inzage gegeven in stukken (bijvoorbeeld chatgesprekken) waaruit blijkt dat zij de ingekomen en uitgaande teksten in opdracht heeft vertaald. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 40 kilogram cocaïne.
12 en 180 kilogram
Voor de vraag of de verdachte opzettelijk verdovende middelen aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2 onder C van de Opiumwet, is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. De verdovende middelen zullen zich wel in enige mate in de machtssfeer van de verdachte moeten bevinden en de verdachte dient wetenschap te hebben van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop. Voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is een ‘gezamenlijke machtsuitoefening’ noodzakelijk. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en de bijdrage van de verdachte. De machtsuitoefening dient bovendien van voldoende gewicht te zijn. De verdachte en de mededaders dienen ‘tezamen af te weten’ van de aanwezigheid van verdovende middelen. Indien de mededaders daarover niets (willen) verklaren kan dergelijke wetenschap eventueel met toepassing van algemene ervaringsregels uit de omstandigheden van het geval worden afgeleid.
Uit de inhoud van de berichten die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen volgt dat op 11 februari 2021 via SkyECC aan de verdachte door Sky-ID [Sky-ID 2] is gevraagd hoeveel stuks zij nog beschikbaar had. De verdachte verstuurt hierop enkele foto’s waarop vermoedelijke cocaïne is te zien. Op 14 februari 2021 vraagt dezelfde persoon aan de verdachte hoeveel stuks zij nog heeft, waarop de verdachte antwoordt dat zij 180 stuks heeft. Gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 2] vraagt aan haar de prijs voor tien stuks, waarop de verdachte antwoordt: “26”.
Daarnaast vraagt de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 3] op 1 maart 2021 aan de verdachte of zij ‘stuf’ heeft en geeft hij aan dat hij een vriend gaat sturen om het te checken. Later op de dag reageert de verdachte dat zij 12 stuks top colo heeft. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat ‘colo’ cocaïne betekent.
De rechtbank is van oordeel dat uit bovengenoemde berichten volgt dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne en de cocaïne zich in haar machtssfeer heeft bevonden. Uit de berichten volgt immers dat de verdachte feitelijke macht over de cocaïne kon uitoefenen. De foto’s van de cocaïne en de afspraken die zijn gemaakt over het testen van de cocaïne ondersteunen de berichten die door de verdachte zijn verzonden over het in bezit zijn van de partij cocaïne. Daarmee kan worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen 12 en 180 kilogram cocaïne aanwezig heeft gehad.
Feit 2 (voorbereidingshandelingen)
Uit inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte berichten heeft uitgewisseld in de periode oktober 2020 tot en met maart 2021 en november 2022 met andere personen over de beschikbaarheid, de prijs en het verplaatsen van cocaïne vanuit het buitenland. De verdachte heeft hierbij een faciliterende en organiserende rol gehad. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verrichte voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet.
6.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
6.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
zij,
in de periode 19 oktober 2020 tot en met 02 maart 2021 in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4
Opiumwet, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 40 kilogram cocaïne en/
- ongeveer 180 kilogram cocaïne en
- ongeveer 12 kilogram cocaïne
, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,;
2
zij,
in de periode van 19 oktober 2020 tot en met 24 november 2022 in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en
het opzettelijk , afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, , zijnde (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen:
- zich en/of een ander of anderen middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of te verschaffen
immers heeft/hebben zij en/of haar mededaders, tezamen en in vereniging met elkaar, een of meerdere (en cryptische) (chat-) gesprekken gevoerd waarin:
- wordt gesproken over de prijs van (blokken) cocaïne;
- wordt gesproken over het verplaatsen van (blokken) cocaïne;
- wordt gesproken over het verkopen van ‘stuff’, vermoedelijk zijnde cocaïne;
- wordt gesproken over hoeveel stuks (blokken cocaïne) er nog beschikbaar zijn, waarbij tevens foto’s van de (blokken) cocaïne worden uitgewisseld;
- wordt gesproken over het opzetten van een smokkellijn alsmede over de wijze waarop de cocaïne kan worden ingevoerd, o.a. via fruit bedrijven en via een kleine plaats in koelcontainers waar ‘we 40 stuks kunnen doen’;
- wordt geïnformeerd bij andere personen over de beschikbaarheid van (blokken) cocaïne, waar deze vandaan komen en voor welke prijs deze beschikbaar zijn, dit ten behoeve van de verkoop;
- wordt gesproken over het testen van samples, vermoedelijk zijnde cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod,
en
medeplegen van opzettelijk handelen met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, trachten om zich en een ander daartoe middelen en inlichtingen te verschaffen, tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in verschillende periodes schuldig gemaakt aan strafbare feiten die te maken hebben met de internationale drugshandel. Allereerst heeft de verdachte samen met anderen 40 kilogram cocaïne ingevoerd. Zij heeft afspraken gemaakt en informatie verstrekt over het verkrijgen van de cocaïne uit de container als ook de verdeling hiervan en de verdere verspreiding van de cocaïne. De verdachte maakte hierbij gebruik van een Sky-ID, kennelijk om haar betrokkenheid bij de drugshandel te verhullen. Daarnaast heeft de verdachte samen met anderen een grote hoeveelheid cocaïne, te weten in totaal 192 kilogram, in haar bezit gehad. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen die gericht zijn op het bevorderen van de invoer van cocaïne en onder andere het bevorderen van de verspreiding daarvan. Met haar handelingen is de verdachte een belangrijke schakel in de keten geweest om cocaïne in te voeren en verder te vervoeren. Het op de markt brengen van harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Met de handel in cocaïne wordt veel geld verdiend en deze handel gaat gepaard met vele vormen van criminaliteit, waaronder liquidaties. Ter bestrijding van harddrugsverslaving en ter voorkoming en bestrijding van illegale harddrugshandel wordt de invoer van cocaïne streng bestraft.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 maart 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte detentieongeschikt is, maar naar het oordeel van de rechtbank is dat niet gebleken. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank allereerst gekeken naar de oriëntatiepunten die zijn opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Als uitgangspunt geldt dat voor de invoer van cocaïne vanaf een hoeveelheid van 20 kilogram vijf jaren onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Voor het bezit van een hoeveelheid vanaf 20 kilogram geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren. In onderhavig geval gaat het om het dubbele aantal kilogram cocaïne voor de invoer, om bezit van een hoeveelheid van ruim 190 kilogram cocaïne en om voorbereidingshandelingen voor het bevorderen van de handel in cocaïne. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank een belangrijke rol gehad bij het plegen van de strafbare feiten. Allereerst heeft de verdachte de strafbare feiten in meerdere periodes gepleegd, wat betekent dat zij gedurende langere tijd zich bezig heeft gehouden met de (internationale) drugshandel. Daarnaast blijkt uit de gesprekken van de verdachte dat zij een coördinerende rol had. Zij werd door verschillende Sky-ID accounts benaderd met onder andere vragen over de verkoop van een grote hoeveelheid cocaïne, de prijzen van cocaïne, het afleveren van de cocaïne en het hebben van contacten om een smokkellijn op te zetten van Zuid-Amerika naar vermoedelijk Antwerpen dan wel een andere plek in Europa. Uit de gesprekken blijkt onder meer het gemak waarmee de verdachte afspraken kon maken over de verkoop van een grote hoeveelheid cocaïne.
De rechtbank heeft haar ogen niet gesloten voor het feit dat de verdachte mogelijk zelf slachtoffer is geworden van het geweld dat in het criminele milieu wordt toegepast en zelf dus in enige mate de gevaren van het drugscircuit heeft ondervonden. Maar gezien de rol die de verdachte in de drugshandel heeft gehad, weegt de rechtbank dit niet in strafverminderende zin mee bij het bepalen van de hoogte van de straf.
De verdachte heeft voor wat betreft de invoer van 40 kilogram cocaïne uiteindelijk bij de politie een bekennende verklaring afgelegd. Dit geldt echter niet voor het bezit van cocaïne en de daartoe getroffen voorbereidingshandelingen. Zij heeft zich voornamelijk op haar zwijgrecht beroepen en ook ter zitting in eerste instantie ontkend dat de telefoon die is aangetroffen in het bed waarin zij samen met haar dochter sliep ten tijde van de huiszoeking aan haar toebehoorde. Pas na een aantal kritische vragen van de rechtbank en de officier van justitie over de aangetroffen telefoon, heeft de verdachte uiteindelijk bekend dat de aangetroffen telefoon van haar is en dat zij de gebruiker is van het account in de app Threema die belastende gesprekken heeft gevoerd. Hoewel de rechtbank enig begrip heeft voor het feit dat het nader verklaren over andere betrokkenen hand in hand gaat met bedreigingen vanuit het crimineel milieu, heeft de verdachte nauwelijks en te beperkt verklaard over haar eigen rol in de drugshandel. Om die reden zal de rechtbank ook de proceshouding van de verdachte niet in strafverminderende zin meewegen. De rechtbank houdt wel rekening met de (beperkte) overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Alles afwegend stelt de rechtbank vast dat de verdachte gedurende een aantal jaren een essentiële en coördinerende rol heeft gehad in de invoer en handel van drugs in Nederland. Zij geeft in de chats aan zich voor de handel verantwoordelijk te voelen en bespreekt de winstverdeling bij verkoop van drugs. Hiervoor heeft de verdachte níet de bereidheid getoond verantwoordelijkheid te nemen. De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie hierop te weinig is toegesneden en daarom acht de rechtbank de hierna te noemen straf, hoger dan de eis van de officier van justitie, passend en geboden.
Gezien het vorenstaande ziet de rechtbank geen redenen om de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren. Nadrukkelijk heeft de rechtbank bepaald dat de schorsing duurt tot aan de einduitspraak. In de tussengelegen tijd is de verdachte, van Spaanse nationaliteit, naar Spanje verhuisd. In de bewijsmiddelen bevindt zich een chatbericht waaruit blijkt dat aan verdachte is gevraagd of zij de drugs ook in Madrid zal kunnen verkopen. Het strafvorderlijk belang van de voorlopige hechtenis acht de rechtbank zwaarder dan de persoonlijke belangen van de verdachte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Shahani, voorzitter,
en mrs. F. Damsteegt en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Zaanen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
zij,
in of omstreeks de periode 19 oktober 2020 tot en met 02 maart 2021 te Rotterdam
en/of Amstelveen, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4
Opiumwet, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 40 kilogram cocaïne (ZD06, p. 9 e.v.) en/of
- ongeveer 180 kilogram cocaïne (ZD06, p. 45 e.v.) en/of
- ongeveer 12 kilogram cocaïne (ZD06, p. 48 e.v.)
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
zij,
in of omstreeks de periode van 19 oktober 2020 tot en met 24 november 2022 te
Rotterdam en/of Amstelveen, in elk geval in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of
het opzettelijk , afleveren, vervoeren en/of vervaardigen van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, , zijnde (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, ,
voor te bereiden en/of te bevorderen:
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of te verschaffen
immers hebben zij en/of haar mededaders, tezamen en in vereniging met elkaar, een of meerdere (encryptische) (chat-) gesprekken gevoerd waarin:
- wordt gesproken over de prijs van (blokken) cocaïne;
- wordt gesproken over het verplaatsen van (blokken) cocaïne;
- wordt gesproken over het verkopen van ‘stuff’, vermoedelijk zijnde cocaïne;
- wordt gesproken over hoeveel stuks (blokken cocaïne) er nog beschikbaar zijn, waarbij tevens foto’s van de (blokken) cocaïne worden uitgewisseld;
- wordt gesproken over het opzetten van een smokkellijn alsmede over de wijze waarop de cocaïne kan worden ingevoerd, o.a. via fruit bedrijven en via een kleine plaats in koelcontainers waar ‘we 40 stuks kunnen doen’;
- wordt geïnformeerd bij andere personen over de beschikbaarheid van (blokken) cocaïne, waar deze vandaan komen en voor welke prijs deze beschikbaar zijn, dit ten behoeve van de verkoop;
- wordt gesproken over het testen van samples, vermoedelijk zijnde cocaïne.