ECLI:NL:RBROT:2025:5726

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
C/10/697489 / KG ZA 25-297
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-partners over verkoop van de gemeenschappelijke woning en zorg- en opvoedregeling voor kinderen

In deze zaak, die op 9 mei 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen ex-partners over de verkoop van hun gezamenlijke woning en de zorg- en opvoedregeling voor hun twee minderjarige kinderen. De partijen, een man en een vrouw, zijn geregistreerd partners en hebben op 30 september 2019 hun partnerschap aangegaan. Op 19 maart 2025 heeft de rechtbank hun partnerschap ontbonden en een zorgregeling vastgesteld voor de kinderen. De vrouw heeft aangegeven in hoger beroep te willen gaan tegen deze beschikking en heeft verzocht om uitstel van de verkoop van de woning. De man heeft echter geen instemming gegeven voor dit uitstel en heeft een kort geding aangespannen om de woning te verkopen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 april 2025 heeft de voorzieningenrechter de man verzocht om mailcorrespondentie over te leggen en partijen gevraagd om informatie over de uitkomst van het hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man geen steekhoudende reden heeft gegeven om de uitspraak in het hoger beroep niet af te wachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen in de woning willen blijven wonen en dat de man geen overtuigende argumenten heeft aangedragen om de verkoop van de woning te versnellen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

In reconventie heeft de vrouw vorderingen ingediend met betrekking tot de zorg- en opvoedtaken, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat deze vorderingen door een familierechter behandeld moeten worden. De zaak is verwezen naar de familierechter in kort geding, waarbij partijen hun verhinderdata moeten doorgeven voor de voortzetting van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/697489 / KG ZA 25-297
Vonnis in kort geding van 9 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.G. Pittaluga te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.A.F. Jansen te Rotterdam.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 april 2025;
  • de 6 producties van de man;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie;
  • de 9 producties van de vrouw;
  • de mondelinge behandeling op 24 april 2025.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter:
- de man verzocht om de mailcorrespondentie tussen de advocaten van partijen voorafgaand aan het kort geding, over te leggen; en
- partijen verzocht haar te informeren over de uitkomst in het hoger beroep bij het gerechtshof te Den Haag wat betreft de uitspraakdatum in het incident.
1.3.
Op 28 april 2025 heeft de advocaat van de man de gevraagde mailcorrespondentie overgelegd.
1.4.
Op 7 mei 2025 heeft de advocaat van de vrouw bericht dat het hof Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak doet in het incident.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan op 30 september 2019.
Zij hebben samen twee minderjarige kinderen.
2.2.
Bij beschikking van 19 maart 2025 (zaaknummers C/10/679355 /FA RK 24-3815 en C/10/684556 /FA RK 24-6209, hierna: de beschikking) heeft deze rechtbank:
- het geregistreerd partnerschap van partijen ontbonden;
- in het kader van de zorg- en opvoedingstaken een zorgregeling getroffen voor de reguliere dagen en de vakantieperiodes;
- de wijze van de verdeling van de gemeenschap bepaald.
De beschikking is, met uitzondering van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap,
uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
Over de verdeling van de gezamenlijke woning van partijen, gelegen aan [adres], staat in de beschikking onder meer:
“(…)
3.3.10.
Zowel de vrouw als de man verzoekt de woning aan haar respectievelijk aan hem toe te delen.
3.3.11.
De rechtbank overweegt dat partijen een even groot belang hebben bij een toedeling van de woning. Zij zorgen ieder de helft van de tijd voor de kinderen en hebben geen van beiden zicht op andere woonruimte. De vrouw noch de man heeft zich naar het oordeel van de rechtbank beroepen op een omstandigheid waardoor zijn of haar belang groter is dan dat van de ander.
Dat één van partijen niet in staat is de ander uit te kopen of daar juist aanzienlijk meer kans op heeft, is niet gebleken. De rechtbank heeft geen inzicht gekregen in de financiële situaties van partijen maar uit de wederzijdse stellingen kan worden opgemaakt dat deze niet aanzienlijk verschillen.
De rechtbank is dus niet in staat de woning op basis van een weloverwogen oordeel aan een van partijen toe te delen. Dat betekent dat de rechtbank zal bepalen dat de woning zal worden verkocht. Gezien de slechte verstandhouding van partijen, zal de rechtbank hiervoor het zogenoemde spoorboekje opnemen.
3.3.12.
De rechtbank bepaalt dat de verkoop geschiedt op de volgende manier.
Binnen twee weken na deze beschikking selecteert de vrouw drie makelaarskantoren en stuurt deze selectie naar de man. Na ontvangst daarvan kiest de man binnen één week uit die selectie de verkopende makelaar. Daarna verrichten partijen zo spoedig mogelijk de volgende handelingen:
  • invullen en ondertekenen van door de makelaar geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot verkoop,
  • aanleveren van door de makelaar verzochte documenten;
  • betaling van hun deel van de aanbetaling aan de makelaar, binnen de gestelde betalingstermijn van de makelaar,
  • leveren van een set sleutels aan de makelaar, binnen de door de makelaar gestelde termijn,
  • meewerken aan het bepalen van de verkoopprijs of de vraag- en laatprijs, binnen de door de makelaar gestelde termijn,
  • meewerken aan geplande bezichtigingen,
  • zorgen dat huis en tuin verzorgd ogen voor iedere bezichtiging,
  • alle andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en oplevering van de woning, waartoe zowel door de makelaar als in een later stadium door de notaris verzocht wordt, binnen de door hen gestelde termijnen,
  • het tekenen van de koopovereenkomst,
  • het meewerken aan de levering van de echtelijke woning via de notaris, waaronder het tekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris gestelde termijn.
(…)
2.4.
Bij mailberichten van 25 maart en 1 april 2025 heeft de vrouw aan de man meegedeeld hoger beroep in te gaan stellen tegen de beschikking en hem verzocht of hij instemt met uitstel van de verkoop van de gezamenlijke woning. Bij antwoordmail van 3 april 2025 heeft de man bericht dat hij niet instemt met een uitstel en dit kort geding aangezegd waarvan op 9 april 2025 de zittingsdatum is bepaald. Eveneens op 3 april 2025 heeft de vrouw aan de man meegedeeld dat zij de week daarop het beroepschrift met een incidenteel schorsingsverzoek uitvoerbaarheid bij voorraad gaat indienen bij het gerechtshof Den Haag. Dat is op 10 april 2025 gebeurd. Op 11 april 2025 heeft de vrouw het beroepschrift met schorsingsverzoek per mail verzonden aan de man.
2.5.
In het hoger beroep bij het hof Den Haag heeft op 1 mei 2025 een mondelinge behandeling van het schorsingsincident plaatsgevonden. Het hof heeft bepaald dat daarin op 28 mei 2025 beschikking wordt gegeven.
2.6.
De vrouw heeft nog geen uitvoering gegeven aan de stappen in het spoorboekje dat in r.o. 3.3.12. van de beschikking is gegeven.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert bij vonnis, hem te machtigen tot het te gelde maken van de woning staande en gelegen te [adres], in die zin dat het te wijzen vonnis na betekening aan de vrouw in de plaats treedt van de bij de eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw en waarbij de man alle verkoophandelingen ten aanzien van de woning kan verrichten, waarbij onder verkoop mede moet worden begrepen het aanstellen van een makelaar door de man, het tekenen van de verkoopopdracht dan wel de volmacht voor de banken, het tekenen van het (voorlopig) koopcontract en alle andere door de notaris op te stellen akten (waaronder in ieder geval begrepen de leveringsakte) en alle andere voorkomende handelingen die betrekking hebben op de verkoop van de woning.
3.2.
De vrouw concludeert primair tot afwijzing van de vordering. Als de voorzieningenrechter besluit dat de vrouw moet meewerken aan de verkoop van de woning, verzoekt de vrouw subsidiair om te bepalen dat de beschikking van het hof Den Haag op het incidentele schorsingsverzoek van de vrouw moet worden afgewacht.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
- de man te veroordelen om de verdeling van zorg en opvoedtaken – zoals bepaald door de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 19 maart 2025 – uit te voeren, waarbij de uitvoering van de regeling zal dienen plaats te vinden in de echtelijke woning;
- waarbij verder geldt dat de ouders de echtelijke woning niet mogen betreden wanneer het niet hun zorgweek is, onder verbeurte van een dwangsom voor iedere overtreding met een bedrag van € 250,- per overtreding met een maximum van € 10.000,-;
- de kinderen tweewekelijks naar behoefte een videobelmoment mogen hebben met de andere ouder;
- de man te veroordelen om, in de situatie waarbij de regeling door partijen wordt uitgevoerd, bij te dragen in de extra kosten van de kinderen door een bedrag van € 350,- per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
subsidiair
- de man te veroordelen om, wanneer de door de rechtbank opgelegde regeling omtrent zorg en opvoedtaken niet wordt uitgevoerd, bij te dragen met een bedrag van € 322,- per kind per maand als zijn aandeel in de kosten van opvoeding en verzorging, althans een zodanige bijdrage die voldoet aan de wettelijke maatstaven;
kosten rechtens.
4.2.
De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij haar oordeel, in beginsel, moet afstemmen op dat van de bodemrechter. Die bodemrechter heeft bij beschikking van 19 maart 2025 beslist dat de woning van partijen moet worden verkocht. Op het hiervoor geschetste uitgangspunt zijn echter uitzonderingen mogelijk.
5.2.
Het hiervoor in 2.4. en 2.5. geschetste tijdpad brengt met zich dat de vraag rijst waarom de man de uitspraak in het incident van het hof niet wil, of kan, afwachten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvoor geen steekhoudende reden gegeven is. Anders dan in de dagvaarding staat, waren ten tijde van het uitbrengen daarvan het hoger beroep en het incident al ingesteld. De datum van de mondelinge behandeling van het incident was bovendien al vóór de datum van mondelinge behandeling in dit kort geding bepaald. Op het incident wordt bovendien op korte termijn beslist. Dat betekent dat er geen reden is om nu op de vordering van de man te beslissen, ook al niet om eventueel tegenstrijdige beslissingen van het hof en de voorzieningenrechter te voorkomen.
5.3.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel dan afwijzing van de vordering van de man. In dat kader is relevant dat uit de stukken volgt dat de kinderen in de woning willen blijven wonen. Opmerkelijk is dat de man daarover in een WhatsApp-gesprek met de zoon van partijen nota bene aangeeft dat dit door de vrouw komt: hij wilde het huis aan de vrouw geven maar zij wilde naar de rechter. Waarom de stap van de vrouw naar de rechter reden is om de vrouw niet langer het huis te gunnen, lijkt dan iets waarover de man vooral tegenover de kinderen verantwoording mag afleggen. Relevant is voorts dat de door de man gestelde gewenste rust ook kan terugkeren als de vrouw het aandeel van de man in de woning overneemt, welke mogelijkheid voldoende aannemelijk is. Dat het taxatierapport van de woning al een jaar oud is en de gestelde renteschadevordering van de man op de vrouw niet is meegenomen in het financiële plaatje dat de vrouw in dit kort geding schetst, doen daar niet aan af. De eenvoudige verklaring voor de ouderdom van het taxatierapport is dat de procedure bij de rechtbank ongeveer een jaar heeft geduurd. Met een renteschadevordering kan en hoeft op dit moment geen rekening te worden gehouden. Als daarvoor al enige grondslag bestaat, dan is op dit moment sprake van hooguit een toekomstige en bovendien onbepaalbare vordering, in de zin dat daaraan geen bedrag kan worden gehangen.
5.4.
Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in dit kort geding nagenoeg niet is gedebatteerd over de reconventionele vorderingen, waarvoor verder relevant is dat draagkrachtgegevens van de man ontbreken. Daar komt bij dat deze vorderingen, anders dan het geschil over de woning dat vooral zakelijk is, zozeer familierechtelijk van aard zijn dat wenselijk is dat ze door een familierechter, in kort geding of in een bodemprocedure, worden behandeld. Met het oog daarop wordt de zaak verwezen naar de familierechter in kort geding. Partijen kunnen binnen een week na vandaag hun verhinderdata voor de voortzetting voor de komende zes weken doorgeven. Wanneer de vrouw in plaats daarvan het geschil in het hoger beroep of in een bodemprocedure wil voorleggen kan zij laten weten dat op haar vorderingen niet meer in kort geding hoeft te worden beslist.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af;
7.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
7.3.
verwijst de zaak naar de familierechter in kort geding;
7.4.
gelast partijen om binnen een week na heden hun verhinderdata voor de komende zes weken door te geven aan Bureau Voorzieningenrechter;
7.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2025.
2009 / 2091