ECLI:NL:RBROT:2025:5732

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
C/10/683485 / FA RK 24-5677
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en exequatur van een beslissing van de rechtbank Singapore inzake alimentatieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2025 een beschikking gegeven over de erkenning van een beslissing van de rechtbank te Singapore. De vrouw, wonende in Singapore, heeft verzocht om erkenning van de Singaporese beslissingen van 23 november 2022, waarin de man werd veroordeeld tot het betalen van alimentatie voor hun minderjarige kind. De man, die niet in Nederland woonachtig is, is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in Nederland rechtsmacht heeft, en dat de Singaporese beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man zijn financiële verplichtingen niet is nagekomen, wat heeft geleid tot een aanzienlijke betalingsachterstand. De rechtbank heeft de vrouw in het gelijk gesteld en de man veroordeeld in de proceskosten. De beslissing van de rechtbank te Singapore is erkend en de vrouw is een exequatur verleend voor de tenuitvoerlegging van deze beslissing in Nederland.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/683485 / FA RK 24-5677
Beschikking van 13 maart 2025 over exequatur
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna te noemen: de vrouw,
wonende te Singapore,
advocaat mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], hierna te noemen: de man,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 18 november 2024 waarbij de rechtbank de oproeping gelast van de man;
  • het bericht met bijlagen van de zijde van de vrouw ingekomen op 11 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 13 februari 2025. Daarbij is verschenen:
- de vrouw, via een digitale beeld- en geluidsverbinding, bijgestaan door haar advocaat.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te Singapore. De minderjarige woont bij de vrouw.
2.2.
Op grond van de beslissing van de rechtbank te Singapore van 23 november 2022 met kenmerk MSS 1283/2022 is de man veroordeeld om ten behoeve van de minderjarige aan de vrouw te betalen $ (SGD) 1.800,- per maand ingaande 1 november 2022.
2.3.
Op grond van de beslissing van de rechtbank te Singapore van 23 november 2022 met kenmerk MSS 1213/2022 is de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van $ (SGD) 8.318,75 als som ineens (lump sum) als toelage voor de vrouw over de maanden juni en juli 2022, uiterlijk te hebben betaald op 23 december 2022.
2.4.
De man heeft voornoemde betalingen tot op heden niet voldaan. De achterstand in de betalingen bedraagt van 1 november 2022 tot en met 1 maart 2025 $ (SGD) 60.518,75 (29 maanden x $ (SGD) 1.800,- = $ (SGD) 52.200,- + $ (SGD) 8.318,75).

3.De verdere beoordeling

3.1.
Het verzoek van de vrouw strekt tot het verlenen van een exequatur op de beslissing van de rechtbank Singapore van 23 november 2022 met kenmerk MSS 1283/2022 en MSS 1213/2022, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.2.
De man heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank stelt vast dat de man behoorlijk is opgeroepen en in de gelegenheid is gesteld een advocaat te raadplegen, verweer te voeren en stukken in te kunnen dienen.
Rechtsmacht
3.3.
De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de man in Nederland, en specifiek in het arrondissement van de rechtbank Rotterdam, woonachtig is. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (Verordening (EG) nr. 4/2009 van 18 december 2008).
Erkenning van de Singaporese beslissing
3.4.
De erkenning en tenuitvoerlegging van Singaporese beslissingen over een onderhoudsbijdrage wordt beheerst door het commune Nederlandse internationale privaatrecht, te weten artikel 431 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 431 lid 1 Rv kunnen beslissingen die zijn gegeven door de rechter van een vreemde staat niet in Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij deze tenuitvoer-legging haar grondslag vindt in een verdrag of in en wettelijke bepaling, zoals bedoeld in artikel 985 of artikel 993 Rv. Tussen Singapore en Nederland bestaat geen verdrag op het punt van de erkenning en tenuitvoerlegging van Singaporese beslissingen over een onderhoudsbijdrage.
3.5.
In een geding op voet van artikel 431, lid 2 Rv dient bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
3.6.
Indien aan deze vier vereisten is voldaan, kan de buitenlandse beslissing worden erkend in Nederland op grond van artikel 431 lid 2 Rv en kan een behandeling ten gronde van het verzoek achterwege blijven.
3.7.
In de onderhavige zaak is gesteld noch gebleken dat de uitspraak van de rechter te Singapore niet voldoet aan de voor erkenning door de Nederlandse rechter onder overweging 3.5. genoemde voorwaarden. Zo was ten tijde van de uitspraak van de rechter in Singapore de gewone verblijfplaats van de vrouw en de minderjarige in Singapore. Ook staat voldoende vast dat de procedure in Singapore heeft voldaan aan de eisen van een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. De man blijkt behoorlijk te zijn opgeroepen. Dat leidt de rechtbank af uit het feit dat hij in de procedure in Singapore is verschenen en bijgestaan door een advocaat. Daarnaast heeft de vrouw onbetwist gesteld dat tijdens de zitting de man is gevraagd naar zijn draagkracht en hij daarop heeft geantwoord bereid te zijn om één dollar voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te betalen. Voorts stelt de rechtbank vast dat de uitspraak van de Singaporese rechtbank – en meer specifiek in deze zaak toegepast de ‘Womens Charter’ – niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Tot slot is de Singaporese beslissing niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust. Een dergelijke beslissing bestaat niet, althans dat is niet gesteld of gebleken.
3.8.
Bovenstaande maakt dat de rechtbank oordeelt dat een behandeling ten gronde van het verzoek achterwege kan blijven.
3.9.
Omdat aan de voorwaarden voor erkenning van de Singaporese beslissing is voldaan, kan deze beslissing ook in Nederland ten uitvoer worden gelegd. Het verzoek van de vrouw kan daarom worden toegewezen.
3.10.
De rechtbank stelt vast dat de achterstand in de betalingen van 1 november 2022 tot en met 1 maart 2025 $ (SGD) 60.518,75 bedraagt (29 maanden x $ (SGD) 1.800,- = $ (SGD) 52.200,- + $ (SGD) 8.318,75).
3.11.
Voor beoordeling van het verzoek de achterstand te vermeerderen met de wettelijke rente is in deze beoordeling geen plaats, gelet op rechtsoverwegingen 3.4. en 3.5..
Proceskosten
3.12.
In familiezaken is het uitgangspunt dat, gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, de proceskosten tussen hen zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De rechtbank ziet echter aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de proceskosten, toe te wijzen. De man heeft zich niet gehouden aan zijn financiële verplichtingen uit hoofde van de uitspraak van de rechtbank in Singapore. Hierdoor is de vrouw genoodzaakt deze procedure te starten en heeft zij handelingen daartoe moeten (laten) verrichten waarvoor zij kosten heeft moeten maken.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
erkent de beslissingen van de rechtbank Singapore van 23 november 2022 met kenmerk MSS 1283/2022 en met kenmerk MSS 1213/2022;
4.2.
verleent de vrouw een exequatur van:
  • de beslissing van de rechtbank Singapore van 23 november 2022 met kenmerk MSS 1283/2022, en van
  • de beslissing van de rechtbank Singapore van 23 november 2022 met kenmerk MSS 1213/2022;
4.3.
bepaalt de achterstand in de betalingen tot 1 maart 2025 op $ (SGD) 60.518,75;
4.4.
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van vrouw tot op heden begroot op € 4.672,29.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Wierink, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van S. Breeman, griffier, op 13 maart 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.