In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2025 een mondelinge uitspraak gedaan over de adoptie van een meerderjarige dochter door verzoeker. De adoptiefdochter, geboren in 1993, is het kind van de moeder en haar biologische vader, die in 1960 is geboren en in 2019 is overleden. Verzoeker en de moeder zijn gehuwd en hebben samen de zorg en opvoeding van de adoptiefdochter op zich genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptiefdochter ten tijde van de indiening van het verzoek meerderjarig was, wat in principe een voorwaarde voor adoptie ondermijnt volgens artikel 1:228 lid 1 sub a BW. Echter, de rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van deze bepaling rechtvaardigen. De adoptiefdochter heeft een hechte band met verzoeker, die haar vanaf jonge leeftijd heeft opgevoed, en de omstandigheden rondom haar biologische vader zijn problematisch geweest, wat heeft geleid tot psychische klachten bij de adoptiefdochter. De rechtbank heeft geconcludeerd dat afwijzing van het adoptieverzoek een ongeoorloofde inmenging in het recht op familie- en gezinsleven zou zijn, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie toegewezen en vastgesteld dat de adoptiefdochter de geslachtsnaam van verzoeker zal aannemen. De beschikking is mondeling gegeven door rechter A.C. Siemons en is schriftelijk uitgewerkt op 2 mei 2025.