ECLI:NL:RBROT:2025:5734

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
C/10/686451 / FA RK 24-7082
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie van meerderjarige dochter door verzoeker met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2025 een mondelinge uitspraak gedaan over de adoptie van een meerderjarige dochter door verzoeker. De adoptiefdochter, geboren in 1993, is het kind van de moeder en haar biologische vader, die in 1960 is geboren en in 2019 is overleden. Verzoeker en de moeder zijn gehuwd en hebben samen de zorg en opvoeding van de adoptiefdochter op zich genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptiefdochter ten tijde van de indiening van het verzoek meerderjarig was, wat in principe een voorwaarde voor adoptie ondermijnt volgens artikel 1:228 lid 1 sub a BW. Echter, de rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van deze bepaling rechtvaardigen. De adoptiefdochter heeft een hechte band met verzoeker, die haar vanaf jonge leeftijd heeft opgevoed, en de omstandigheden rondom haar biologische vader zijn problematisch geweest, wat heeft geleid tot psychische klachten bij de adoptiefdochter. De rechtbank heeft geconcludeerd dat afwijzing van het adoptieverzoek een ongeoorloofde inmenging in het recht op familie- en gezinsleven zou zijn, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie toegewezen en vastgesteld dat de adoptiefdochter de geslachtsnaam van verzoeker zal aannemen. De beschikking is mondeling gegeven door rechter A.C. Siemons en is schriftelijk uitgewerkt op 2 mei 2025.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/686451 / FA RK 24-7082
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 3 april 2025 over de (meerderjarige)adoptie
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
hierna: verzoeker,
advocaat mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar,
in welke zaak belanghebbende is:
-
[naam moeder] ,hierna: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
-
[naam stiefdochter], hierna: de adoptiefdochter,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
-
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam,zetelende te Rotterdam, vertegenwoordigd door de ambtenaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 25 september 2024;
- het bericht met bijlage van 22 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 03 april 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder;
  • de adoptiefdochter.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De adoptiefdochter is geboren op [geboortedatum 1] 1993 te [geboorteplaats] als kind van de moeder en [naam] .
2.2.
De biologische vader van de adoptiefdochter is [naam] , geboren op [geboortedatum 2] 1960 en overleden op [datum 1] .
2.3.
Verzoeker en de moeder zijn op [datum 2] te [plaatsnaam] gehuwd.
2.4.
De geslachtsnaam van de adoptiefdochter was oorspronkelijk [geslachtsnaam 1] en is nu [geslachtsnaam 2] .

3.De beoordeling

Adoptie
3.1.
Verzoeker verzoekt:
- de (meerderjarige)adoptie van de adoptiefdochter uit te spreken;
- vaststelling van hun verklaring dat de adoptiefdochter de geslachtsnaam [geslachtsnaam 3] zal hebben.
3.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:228 lid 1 sub a BW is een voorwaarde voor adoptie onder meer dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is. Vaststaat dat de dochter ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift meerderjarig was, zodat niet is voldaan aan de in artikel 1:228 lid 1 sub a BW gestelde voorwaarde van minderjarigheid. Hieruit volgt dat adoptie van de dochter door verzoeker op grond van nationale regelgeving niet mogelijk is.
3.3.
Vervolgens ligt aan de rechtbank ter beoordeling voor of een afwijzing van het verzoek om adoptie in dit geval een ongeoorloofde inmenging in het gezins- of familieleven van de adoptief dochter en/of verzoekster, als bedoeld in artikel 8 EVRM, met zich brengt en een terzijdestelling van artikel 1:228 lid 1 sub a BW rechtvaardigt. Slechts wanneer sprake is van zeer bijzondere omstandigheden is een terzijdestelling van voormelde dwingendrechtelijke (nationale) bepaling gerechtvaardigd.
3.4.
Hoewel adoptie door de wetgever primair wordt gezien als een maatregel van kinderbescherming, gaat adoptie in haar effecten verder dan voor het doel van kinderbescherming vereist is. Bovendien grijpt zij in in het afstemmingsrecht, in het bijzonder waar zij familierechtelijke betrekkingen tot stand brengt tussen de adoptiefouder(s) en hun bloed- en aanverwanten enerzijds, en het adoptiefkind en zijn eventuele echtgenoot en nakomelingen anderzijds, welke betrekkingen ook na het meerderjarig worden van het kind blijven bestaan en nog kunnen ontstaan. Daarnaast worden de familierechtelijke banden met bestaande familieleden beëindigd. Betrokkenen kunnen bij het ontstaan van de hiervoor bedoelde familierechtelijke betrekkingen ook tijdens die meerderjarigheid nog belang hebben, ook al kan de adoptie wegens de bereikte meerderjarigheid niet meer het karakter van een maatregel van kinderbescherming hebben. De wet voorziet niet in een (andere) manier waarop die familiebanden na de bereikte meerderjarigheid nog zouden kunnen ontstaan.
3.5.
Vooropgesteld wordt dat artikel 8 EVRM niet de strekking heeft een recht op adoptie te garanderen. Het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is zonder dat wordt voldaan aan de door de nationale wet voor adoptie gestelde eisen, kan daarom in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inbreuk in de zin van artikel 8 EVRM. Aan artikel 8 EVRM kan wel het recht op de bescherming van het tussen ouders en een door hen geadopteerd kind bestaand gezinsleven worden ontleend, maar niet het recht om een kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de door de wet voor adoptie gestelde eisen en voorwaarden (vgl. HR 30 juni 2000, nr. R 99/181, NJ 2001, 103). Die voorwaarden zijn bovendien van openbare orde. Het buiten toepassing laten van zo'n voorwaarde kan daarom slechts plaatsvinden als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden. Gebleken is dat adoptiefdochter verzoeker vanaf het moment dat zij ongeveer zeven jaar oud was, heeft leren kennen. Verzoeker heeft vanaf omstreeks 2002 als vader de zorg en opvoeding over de adoptiefdochter gedragen. Daardoor is er sprake van een hechte, emotionele gezinsband die verzoeker en de adoptiefdochter juridisch bevestigd willen zien. Vastgesteld kan worden dat verzoeker samen met de moeder daarmee voor de adoptiefdochter de belangrijkste opvoeders zijn geweest. Tussen verzoeker, de moeder, de adoptiefdochter en stiefbroer is sprake van een harmonieuze gezinssituatie. Daarbij heeft de adoptiefdochter, dankzij de niet aflatende steun van verzoeker, zich kunnen ontwikkelen tot de persoon die zij vandaag de dag is.
De biologische vader heeft niet tot nauwelijks een rol gespeeld in de opvoeding van de adoptiefdochter. Voor zover hij een rol had in haar leven, ging dit gepaard met negatieve ervaringen. Van een harmonieuze gezinssituatie was echter geen sprake tijdens de relatie van de moeder en de biologische vader. Deze relatie kenmerkte zich door (psychische) mishandelingen naar de moeder en de adoptiefdochter. De adoptiefdochter is rond haar 6e levensjaar ook misbruikt door de biologische vader. De biologische vader zou te maken hebben gehad met 'stemmen in zijn hoofd’. Uiteindelijk heeft hij de diagnose schizofrenie gekregen. De gebeurtenissen met de biologische vader hebben bij de adoptiefdochter geleid tot het ontwikkelen van diverse psychische klachten. Hiervan zijn diverse psychische rapportages overgelegd.
Verzoeker en de moeder wilden al tijdens de minderjarige leeftijd van adoptiefdochter tot een adoptieverzoek van haar overgaan, maar zijn hiertoe niet overgegaan vanwege de traumatische relatie tussen de adoptiefdochter en haar biologische vader. De adoptiefdochter kampt tot op de dag van vandaag met psychische klachten in verband met het verleden met de biologische vader. Verzoeker en de moeder durfden het niet aan de adoptiefdochter te belasten met een adoptieverzoek, omdat de biologische vader in dat geval van het verzoek op de hoogte zou worden gebracht.
In 2019 is de biologische vader overleden. De omstandigheid dat de biologische vader vanwege een verzoek tot adoptie mogelijk contact met de adoptiefdochter zou opnemen, speelden toen niet meer. De gebeurtenissen die de adoptiefdochter met de biologische vader heeft meegemaakt, lopen als een rode draad door haar leven. De adoptiefdochter heeft veel psychologische hulpverleningstrajecten gevolgd om haar verleden met haar biologische vader te kunnen verwerken. In de periode van 2019 tot en met 2023 was de tijd voor haar nog niet rijp dat verzoeker het verzoek tot adoptie indiende.
De psychologische hulpverleningstrajecten hebben ervoor gezorgd dat de adoptiefdochter grote stappen voorwaarts maakt. Gebleken is alleen dat zij het hoofdstuk met de biologische vader moeilijk kan afsluiten, omdat sprake blijft van een wettelijke familieband. Hierdoor heeft de adoptiefdochter een bijzonder (urgent) belang bij het verzoek, aangezien het ertoe zal leiden dat zij in elk geval meer ruimte heeft om het hoofdstuk met de biologische vader af te sluiten. Hierbij speelt de zeer ingrijpende omstandigheid dat verzoeker ernstig ziek is en naar verwachting niet lang meer te leven heeft. Verzoeker en de adoptiefdochter wensen de sinds jaar en dag bestaande vaderrol te formaliseren. De adoptiefdochter stelt dat zij via dit verzoek een zeer ingrijpend hoofdstuk in haar leven (in elk geval deels) met haar biologische vader zal kunnen afsluiten, alsmede dat zij ook daadwerkelijk ‘tot een gezin’ behoort.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van artikel 1:228, eerste lid, sub a BW rechtvaardigen, voor zover die bepaling vereist dat het te adopteren kind ten tijde van de indiening van het verzoek tot adoptie minderjarig is. Onder de hiervoor vermelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat afwijzing van het verzoek tot adoptie van de dochter door verzoekster een ongeoorloofde inmenging in het recht op familie- en gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 EVRM, meebrengt. Ook aan de verdere voorwaarden voor adoptie wordt voldaan, zodat het verzoek kan worden toegewezen.
Geslachtsnaam
3.8.
Artikel 1:5 BW bevat regels met betrekking tot de geslachtsnaam. Uit het zevende lid van dit artikel volgt dat het kind dat zestien jaar of ouder is op het moment van het ontstaan van de familierechtelijke betrekking - in dit geval door adoptie - zelf ten overstaan van de rechter verklaart of het de geslachtsnaam van de ene of de andere ouder zal hebben of van beide ouders in een vrij te bepalen volgorde. De rechtbank zal dit artikel naar analogie toepassen op dit verzoek.
3.9.
Verzoeker heeft verzocht dat de dochter de naam [geslachtsnaam 3] zal krijgen.
3.10.
De dochter heeft ten overstaan van de rechter verklaard dat zij de geslachtsnaam [geslachtsnaam 3] kiest.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de adoptie van de adoptief dochter door verzoeker;
4.2.
stelt vast dat de adoptief dochter heeft verklaard dat zij de geslachtsnaam
[geslachtsnaam 3] zal hebben;
4.3.
gelast de toevoeging van een latere vermelding van adoptie en geslachtsnaamwijziging aan de akte van geboorte;
4.4.
draagt de griffier op om niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en als daartegen geen hoger beroep is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam zoals bepaald in artikel 1:20e lid 1 BW.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. A.C. Siemons, rechter, in aanwezigheid van S. Breeman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025 en schriftelijk uitgewerkt op 2 mei 2025.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.